denken aan de tochten nooit gemaakt
schoenen afdragen die geen spoor heeft
nagelaten op stoffige wegen daar gelaten
te weten dat geen zweetsok is versleten
aan het lezen van de hunker te zwerven
terwijl de lijkbleke letterbeesten etteren
op hun schromelijke schreden in taal
maar dan de behoefte voelen aan kramp
in de kuiten van gekromde tenen
die niet voortkomt uit het gadeslaan
van't gilde pennenlikkers en toetsenisten
maar van mijlen gaans liefst barrevoets
over harde klinkerpaden uitrijzend boven
over het landschap van de geest
dan te zwijgen en te talmen achter oogleden
die niet terugdeinzen voor een helder blikveld
van de onbeschreven bladspiegel waarin ik
mezelf lezend zag in 't asem beslagen beeld
is er geen bal van te begrijpen en erger nog
veel reiswijzer word ik er nimmer van
(zelden was ik zo moe van schaamteloos uitgebleekte smoeltjes
van vlekkeloos spraakgebekten in hun virtuoze diep bezonken decolletés
en hun graatmagere plooitjes in de mondhoeken fatsige beschonkenheid
in overdadige mannelijkheid omgeven tedere handjes die zijde zacht
uit moorden gaan in het verslaan van lustgevoelens op uitgemergelde regel)