dinsdag 21 januari 2014

Verheug mij, ik ben zo vol geneugten

De aanvang van de zin waarin hij het bekoren vindt
van menig schoon gelaat, dat bekkentrekkend,
zich in z'n oogbol spiegelglad herkent.

Terwijl hij de liefde voor menigeen bezingt,
bekoord het tedere slechts dat ene oor dat horen wil.
Hoewel geschapen menig liedje,

 toch weer de vrouwen van de wijs brengt bejubeld hij
het geschonken, maar ozo geschonden,
 leven dat gehavend achterblijft.

Trager op stoomkomen

De gesprekstof raakt op,
traag spurt het gevierde leven van ede staal
het naakt station van Warffum binnen. 

Een streektaalzanger uit verkeerd hout 
gesneden. Maar zo groots en meeslepend 
 terechtgezet. Waar, hulde thans, Sloaperstil 
ontwaakt uit schemeringen. 

Het loopt gesmeerd, al gieren de remmen,
terwijl de boer daarachter het land bemest.
Een vergeten treincombinatie in dit schokland,
met bomen in het gelid, of in een kluitje neergezet.

Alles loopt hier nog vanzelfsprekend rond,
van doodstil tot uithuizen,
of enig op terp geplant gehucht,
welk verrijkt met lucht omgeven.
Adembenemend hoe het hier overal is.
Alles ook in ferme streken is neergezet.

-Behoudens nieuwerwetse streken van verkaveld
welvaartsdom dat in de villaatjes is neergesmeten
als vuile luiers in wat ooit toch schoner vergezicht was.-

Weids en meeslepend, wat overdreven, wolkenvelden
boven verder tot in de puntjes verdwijnende kavelsloot.
De naaktheid van de geschouwde oevers,
maakt de akker maagdelijk kaal.

Hier staat roerloos onbewogen
de eeuwigheid tentoongesteld,
schaapachtig of met gehoornde koeienkop,
het oude dijklichaam te grazen te nemen.

Niets duidt, maar alles is
in beweging nabij een waakvlam,
oplichtend in de nevel.

Een krans van dansende rook omgeven vlammen
pluimen likkebaardend lustig naar omhoog.
Duister is omgeven het einder
dat de nacht herbergt, met slapers
en wakers voor het naderend ontij.

Een uitstapje gewaagd op 't hoge land,
slenterend door dorpskern en wierden, waar
gescheurd de puien het oude zeer trotseren.

Van eeuwen standvastig zwijgen op de lichte zavel
verdiende kost, of op gebroken ruggen zware klei,
nu de armoede van de opgestookte welvaart te ervaren.

De terugweg over dwarsliggers,
welk de rechte spoorstaven dragen
weer omgekeerd. Verheven over
de gerepte streek zwerft bloedrood
en maagdelijk wit gestreept de boemel
vernoemd naar de dichter die het niet nou nam.
Wier naam verbonden is voor wie kwaad wil,
het gemillimeterde maar bekroonde hoofd der letteren.