De bomen dragen met zorg de storm voor
licht bewogen breekt en schikt het lot
de slapers waken op klippen van de golven
van de neerbuigende halmen razend
door de coupures loeit losgeslagen
vee zichzelf een weg banend
men zet zich schrap bij hoog water
schouwen plichtgetrouw langs kaden
opgezweept door woelend ontij
valt de nacht zwaar op de maag
de onverlaat zwalkt door de ommelanden
waar zelfs het weidse uitzicht zich
luidruchtig gebarend over uitlaat
plots tot ieders tevredenheid strekt het riet
de zilver grijze pluimen in schitterend maanlicht
is de stilte van weleer weer goed te verdragen.