vrijdag 30 juli 2010

Aan't oppervlak

Ik mis de zinnen
om de huid
van het gedicht
de woorden
die de longen
de letters bloed
ogen lucht en oren
warmte laten horen
wat er in coupletten
leeft en zingt
raaskalt nu in weten
het gewetenloze
dat dichter weet te zijn
in alle nietzeggendheid of
desnoods levenslang

refrein

Boom

Je zeeft licht tot schaduwbeeldjes
vlekjeskoorts op deze grond
een wiegeliedje  voor het oog
ik zie het stralen groene schijn
dat koel de boom weergeeft
niet groter dan de kroon
loop ik er gewoon doorheen
ergens eindig op de toppen
blijf ik steken in de volle zon

Heer vergeef me, ik weet wel wat ik doe.

Aangeboden

Heb de Heer, uw God,
lief met heel uw hart
met heel uw ziel
met heel uw verstand.
Daaraan de laatste zes
geboden: "heb uw naaste
lief als uzelf."
U bent mij en ik ben U
Wij hebben geen zonden
In alle vlees en bloed
Zolang wij in het reine zijn
Onszelf in alles met wie wij
Delen

Wie loopt aan gene zijde

Het hellend vlak een kreukelzones
met kattenstaarten opgehouden
baanbrekend aafalt en nog zowat
taluut waar niet zo zeer beleden
wordt dan is genoten verweerde
woorden juist gekozen vervlogen