zondag 15 augustus 2010

Mijn naam alla laten we zeggen god

Wippend op het berkenloof
die ene drup waar heel uw wereld
vertekent in gevangen ligt
en met een zacht bries uit een spat
op uw verpletterend terras
dat mijn zachte huid tot beton verpacht
ik woon niet in de kerkers tempels
en moskeeën van uw geest

Gewoon een kwinkslag in de ruimte
veroorzaakte bij heldere hemel mij
ik ben het gezang van eeuwig blazen
in bladeren daar zingt zit mijn tong
welgeschapen
water klatert mijn naam uit alle hoogte
ontsprongen bronnen spinnen gouden aderen
in mijn oog het laagstaand ochtendgloren
en het vuur waarin de dag versmelt in schemer van mijn bijslaap
een wonder schone droom
tot wasdom is mijn min speels en dartel
uit mijn bodem wellend water zij
het haarvat kapsel van mijn geest
waaruit mijn schatterlach in ijdel gebruik
ik de zelden tot nooit gekrenkte halm
buigzaam riet in striemend geselen
van mijn huid kom ik tot leven in vergaan geen moment om stil te staan
in de gebeden hoon ik mensentroon en godsgeschrift
muggenzift en lippenstift van man of vrouw
die zwaar geschift zichzelf beloont met toorn ik ben alla zeg gewoon
een ongeneeslijke toon een nagalm van een oerknal
die ronddoolt in de achtertuin
de kool aanvreet het spinrag
in de haren de muggensteek
de slangenbeet de brandnetel
van uw geest het varkensvlees
dat u opeet ben ik
ook de madelief die overspelig
aan uw voeten ligt
maar niet degeen in uw achtelijk geschrift daar zijn woorden uit welke
pen dan ook
door mensenhand geschreven
die nabij mijn schepping komt
van zelfs het kleinste radardiertje
waar ik oceanen van tijd en ruimte leven.
Uw bent slechts uw eigen ideèfix
een mensbeeld die zich tot mij verheft
vertrap ik alvoor hij het hiernamaals betreedt tot worm waarin ik leef