zondag 1 mei 2011

Wintertalingen

De woorden uit jouw mond
beschreven laten zich nemen
in uitgesproken regels
van het spel gespeeld
met de geslachten

Ingewanden doordrongen
in kloppende organen
dat al liplezend
is haar op de huid
beschreven geborgen leven
op zijn bekomst
tot wederhoren verstomd

Dagen van weleer

Parade paardjes nog net niet van papier
de franjestaarten werden nog geflanst
opgedost gewoontedier liep straf in de maat
geen sier werd hoog in 't vaandel gedragen
alles wimperde af en aan in bloemtjesgordijnen
of verknipt tot wapperende zomer japonnen
er glom een blinkend straatbeeld van opgepoetste waarden
geen oor te luister was onkies of achter de coulissen
georkestreerd door mannen van wanten die spekstenen
paden plaveide van eigen dunk en laak daaraan vooraf
manhaftigheid werd halfslachtig uit stoute jongensdromen
afgeleid tot voldongen feiten weleer er sprake was
van roemrucht verleden ten grave gedragen werd
men bunkerde heel wat of alvorens betonskeletten werden
opgetogen tot symbolen van de tijdgeest
liep wederopbouw af en verslikte welvaart tot wantij
van later jaren dat de deugd zich voor deed in vermakelijkheden.

Om maar eens met god te spreken

Ik sprak god en hij mij aan.
Zo hebben wij elkaar aangesproken. Wij
zeiden elkaar dan ook niet zoveel.
Hij op zijn beurt, ik op de mijne hadden wij
om beurten het woord. Het Zijne is mij


bijgebleven, het mijne ben ik kwijt. Zelfs
met zoeken heb ik niet gevonden, wat ik vond
weer verloren onderweg. Op laag water was ik,
zoekende maar trof het niet. De kiezel en de kei

waren om het even aanstootgevend aanwezig.
Wij ondervonden veel,ik neem aan dat hij bij mij
niet zoveel aantrof. Temeer ik ook niet meer
dan steen ervoer, waaraan ik dus aanstoot nam
bij het te watergaan. Hij sprak nog,
naar ik vernomen had,

dat verzwaren de zins des levens niet bevat. Bijvangst
is geheel overbodig zolang de juist weg bewandeld wordt
is de vis de spijze die gebroken, uit het water komt,
mits gevangen aan de keerzijde. Over water ging het goed,

sprakeloos zijn wij daar bij gebleven. Hij vertoefde daar,
aan de oever een wijl, dat ik ten onder ging met dopen.
De zegeningen tenover dropen van mijn gelaat. Wij hoopten
samen op de geschonken tijd die over was, tijdens
de grote droogte met lucht en aarde waarbij alles vervloog.
Het woord, ooit water, stroomde niet meer. De bedding, taal,
was opgedroogd een leeg spaarbekken verdiept in aarde.
Een landtong verweerde zienderogen niet omsloten
door het woord. Het gehemelte, vermetel
om het spraakwater was nog slechts
een schrale troost, een onderkomen
waaruit dorstend hij uitsprak;
De aanspraak op bestaan is meer denkbeeldig dan de zee.
Zo woord voor woord vloeit al het leven daar uit voort.
Bij het benoemen al verloren, bij het verstaan verleden tijd.
Niets is alles, één geheel waarin het zachte zwijgen doorbreekt.

Alleen met regen

Komen de slakken uit de aarde,
verrichten zij schade aan mijn gewas.
Gezond uit de bodem geslagen,
verhef ik het waterglas en vette sporen
later laten me verder voor wat het was.

De afgekloven bladeren van een hoop
slaplanten die kiemkrachtiger waren
maar niet opgewassen tegen vraat.
Kil en ongenaakbaar waren de segrijnen,
niet naakt nog om dood te trappen
of te kraken in hun pand waar zij
van huis uit niet uit weg te slaan zijn.

Onverstoorbaar onhoorbaar graasden zij
de loten van de monnikskappen
die hun vruchtbeginsels node ontbeerden
met hun bisexuele aard. Het, geloof ik,
is een zegen om zonder drift te leven,
of onzijdig daarvan te zijn.

Het stijve lidsteng van de heermoes bleef
ongeschonden vruchtbaar dwepen
in de verstoorde aarde.
Een bijna zedeloos bestaansrecht in deze hof
van Heden waar alles samenhangt in delen
van het eerste licht.
Het trof dat ook de madelief haar
maagdelijke kroonbladeren tooide
in de sprakeloos zon. Het blonk als nooit te voren,
deze smetteloze blik,die aan geen oog onttrokken
lonkten, in het verder onbesproken gazon.

In een bigamistisch samenstel van lijven
omstrengelden de hermafrodieten zich
tot slijk der aarde waarin de vruchten
van hun samenzijn in eipakketten werden
samengevat zijnde het ultieme nageslacht
van deze intiemer dadenkracht. Hoe enger
ook verkleinend toont de pasgeborene al
begrip voor tuinaanleg van mijn pootgoed
dat ik zo spaarzaam hier had uitgezet.