maandag 25 april 2011

Waterhoenen

Er dansen dambordjes boven de stenen
hoop van wegwerkzaamheden
met het ruimen van puin

de brug kabbelt schitterend
zachtjes boven het water
heeft geen idee waar wij
uit bestaan

de eenden zijn aan 't waterhanen
bekkentrekkend aan elkaar

hoenen aan zichzelf gewaagd
duiken onder bij dit gevaar

nog zijn er geen dagpauwogen
om het in de gaten te houden
van waaruit blauw water bestaat

de bron daarvan wordt nog niet prijs gegeven
op deze klaarlichte dag
alles ademt rust en
de wind verraad opgelucht
beweging in hier alleen maar
zijn

R

Boom mijn denken

De kikkerkoren kwaken in de kronen
van de bomen hun hoogste lied.
Daaraan verheven heft de vogel
in alle toonaarden zijn stem.
Het roept vragen op, zo te denken
dat bomen zijn; wortelschietend
in mijn gedachtegangen.
Het ging mis, met bespiegelen
van een tijdas langs de vijver
toen
alles overdreef.
Daar blaakt het gezond verstand,
dat in opstand komt
tegen oeverloos gekabbel
aan de waterkant
van mijn bestaan.


R

Wintervacht

De kaalheid van de winter draagt
ondoordacht bij aan de lente.
Terwijl we allemaal gelijk zijn,
lopen sommigen daarin voor.

Anderen nemen daarintegen
de tijd om te beleven.
Beide komen groen de zomer binnen
wandelen met voor hun doen behagen
scheppen, in de luwte, uit het zicht.
-
behaag mijn verlangen daarin
opdat ook ik in de beschutting
kan spelen met wie ik ben
zonder te weten wat.

Een Surinaamse

Eerbiedwaardig staren had zij zichzelf aangeleerd,
om baarmoeder van een aardzee te spelen.
Zittend in haar armen wiegde zij
enorme borsten bloot als verwende baby's.
In een tedere droom, spelend met haar tepels,
kwamen de wildste wensen voor.

Neigend naar nieuwsgierigheid
omtrent haar navel waarlangs de wereld
tot openbaring is gebracht. Hier zou
een kinderschare bijeen gesprokkeld kunnen zijn,
zo'n vrouw die louter baart maar
nimmer uitparingsdrift bevrucht geraakt,
het leven schonk aan wat je noemt nakomelingen.

Zonen van haar hand, die weer thuis gekomen
veel verwekte aan verwachtingen bij jonge vrouwen,
die zelden tot hun vaderschap leidde, haar de status
grootmoeder ontnamen, die zij welverdiend omvangrijk
kon torsen uit haar naam.

Haar ziekbed was een eenakter van de pantomime.
De lucht klaarde zelden of werd haar cadeau gedaan.
Voor het applaus was zij de aangewezen vrouw voor de nachtverpleging.
Die sloegen haar gade vanuit mijn droom,
haar masker was een nachtmerrie van adembenemendheid.
Een licht erotiserend beeld van wit gewaadde vrouwen aan haar bed,
de moederaarde woelde in een woeste droom zich los uit haar omhulsel.
De ochtend schonk een dochter,
die haar ter wereld hielp met wederopstanding des vleze.
Een bevrijding van een lichaam dat herrees vanuit een schede,
ontsliep in mijn gedachte toen ik de vruchten bij haar achterliet,
terwijl ik wegliep uit haar wereld.