bitterlingen bogen zich gekromd door water
geen peil te trekken op een gang
weerwil snakte nog naar adem
even sprak de stilte me hier aan
ik was water ik was weer ik was wijder sprakeloos meer
spiegelend in de oogappel van degene glansrol van de zon
maar meer o meer zo zonovergoten meer de deining op
en neer ik brak op golven me rug me kruin en dal met dalen
beelden schenen vervlogen weelde over water dregt gerecht
van algen over groene wanen te drogen op de plecht