dinsdag 3 december 2013

In eens dringt het tot mij door.

Bij't lezen van een roman dien je een vraagteken over te houden, bij voorkeur eentje op z'n kop.
Mooier nog, van kaft tot kaft uitgelezen, is het vergeten waar het staat.
Dan blijft ook uit het hoofd zoveel te vragen over, dat je het ergste vreest.
De inhoud, stemt die nog wel overeen met wat je weet, of is het slechts het inbeelden?

Het is te overwegen om de chauffeur zonder rijbevoegdheid te verwarren met het in elkaar gereden verhikel, waar het gaat om het gevaar dat overblijft na het ongeluk van lezen.
Geen woord teveel of blijft slechts achterwege hangen aan de laatste regel.
Waar in de regel het aan alles ontbreekt om verder rustig mee te kunnen leven.

Uiteindelijk gingen ze er allemaal voor. Het kraken afgeleerd, zwart kalfs bijvoorkeur. Met spijkerkoppen slaan versierden ze ook elkaar. Zelden was het leven, zeldzaam ook de uitzichten
op het beteren daarvan. De straten hadden harde klinkers, kelen koorden en koerden in horden door. Er was geen horizon dan de overstaande gevels. Even uitgeleefd als boden vensters geen toekomstbeeld.

Ik beende voor mezelf uit. Bot gezegd kwam ik uit de grond van mijn hart, daar zat faalangst aan vast. Ingesloten op z'n gemak, wachtend op een wond, waaruit zuiver rood de gedachte ontspringt. Daarin opgesloten zat de overmaat van ramp te hunkeren naar een daad. Het andere geslacht werd zichtbaar, achteraf, een kraamkamer van de wreedste dromen. Gevangen in de lust van enig nut was het leven ineens zingevend.

Zinderend van angst te beven, ja dat is leven na de dood. Telkens dwalen er weer vragen vallend van de ooit zo hechte stam, wier kroon er lucht van krijgt dat bladeren iets van afsterven heeft.
Maar toch levenstekenen afzet tegen het dode hout, waar molm en rot het interen vertalen in een overdaad aan leven. Gebukt gaat alles schuil dat eens de welvaart duldde onder dikke lagen schuld. Besef te meer dat uit de vaart genomen menig volk zijn aard weer herwint in overleven.