zaterdag 28 mei 2011

Spekgladde boterbloemensalade

Ik was op-zoek, nee op-be-zoek
naar wat geluk en trof, nee werd
ge-troffen door klaverzuring
het beet, ik had beet, me toe
hoe oneetbaar toch het bestond
grazig ervoer ik toch ook hoe
madelieven daarin een rol, nee
hun tol opeisen op het oog
ik overzag, zag, geel, voor ogen.

Van hem waar niets vanuit ging

Hij, en velen die iets uit te dragen hadden,
gedroegen zich daarna. Doven en wat daar vanuit ging
was de boodschap, een grote hoop,
sprak telkens weer daaruit. Er was iets
te vertellen, gesteld dat het te beweren was.
Een verwijzing van een aanwijzing
naar een wijziging

die iemand anders moet ondergaan. Ook zij, en velen
met haar doen hetzelfde in verwijzen naar hetgeen
daar weer voor anderen naar te verwijzen was. Velen,

zeer velen -,- zeer vele -leden- daaraan.
Zo werden schriften vol geschreven, uitputtend
voor wie wou. Anderen, weer anderen, hadden daar

niets mee, ze hadden geen boodschap aan
het beledene. Zoveel, teveel, woorden smachtend
aan de lippen, van het onvolprezen vers dat van hem
waar nooit eens iets echt vanuit
is gegaan