zaterdag 17 augustus 2013

De tussenliggende tijd

Soms zie ik ze
weleens staan
de mannen en vrouwen
uit mijn jaar
denk dan ja zo
onder woorden
gebracht wil ik ook
wel gaan
maar de tijd van komen
is er niet
die dient zich toch
niet aan maar
komt gewoon
wanneer ik ga
dan sta ik daar bij stil
hoe toch in taal
uitgedrukt ik tot stof
verga en
als het vuur gedoofd
ik verder óók verstom

Neer

De zon is moe en neigt
neerwaarts haar bloemhoofd
naar het immer groen gazon
haar stralen krans eens zo fraai
zomers geel tooide is nu
uitgebloeid aan de herfst toe
vruchtdragend de moeder
voor het volgend hoogtepunt
gloedvol uit de kiem ontspruiten
fier verheffend de stralenkrans
daar op dansend het bijenvolk
met hommels bestuivend goed

Schot voor de boeg

Het gras voor mijn voeten weggemaaid
Het laatste madeliefje hartstochtelijk vertrapt
Het geel dat zo neerbuigend uit het zonnebloemenhoofd verschijnt
De evenaar waarover deze zonnesteek gaat
De pruimen waarmee ik me voor het hoofd stoot
De doornloze braam die het uitstekend doet
Een zeis die doodstil om de hoek staat
Een heggenrank wat afgeslankt door de heggenschaar
Wat lidwoorden tot onzijdig toe in het gelid
Dat maakt paars bitterzoet voorjaar begerenswaardig fel rood


Het beste van Ries
&
Bovendien ben ik niet zo van papier

Wat mij beweegt (Cor Cordium)

Ik weet het niet
wat in mij leeft
peilloos diep

Hoe't verslind
zichzelf verzint
Ik weet het niet

Wat mij beweegt
opdrijft en uitleeft
inktzwart weergeeft

waar geen grip op
is geen pijl op
te trekken is

het uiterste mij
het innerlijkste ik
het hoogste zijn

mezelf in te zien
waar niets van is
en alles mij omgeeft

het tasten in de duisternis
geen oog meer hebben
geen oor of monddood

geen reukvermogen niets
dat weker reeds met huid
omspannen daarin verstijft
daar in ongrijpbaar licht
rust ik die niets weet
van mijn onsterfelijk zijn