maandag 2 augustus 2010

dèr Mouw


Het eeuwige geweten
begrepene allerdaagse
tegen het onbegrepen 'zijn'
Zo zie je maar, men is


zelfs hardcover
nog zacht plooiend
invoelbaar papier

En de geschreven mens
toch niet veel meer

Tussentijds

Soms zit ik
als een vreemde bij mezelf
uitgenodigd aan tafel

luisterend naar bestek
dat later afgehaald weer
naast me in de la verdwijnt

om er weer uitgehaald te worden
wanneer de noodzaak daarom vraagt
geen vuile handen te verkrijgen of
de vingers te branden aan de dis

Golven

Ze hangen als kopstukken
aan de muur genageld
staan in steen gebeiteld
uitgeschreven vereeuwigd
voor zolang dat duurt doven
golven op de toppen
van hun kunnen komen uit
zichzelf weer voort in afgebroken
zinnen de klemtoon altijd verkeert
gelegd lopen zonder kloppen binnen op
gehoor breken in nemen plaats
slijten uit de hardste taal
de zachte zin die opgelost
verdrinkt in de dragers van de tijd
dat weefsel waaruit alles stroomt
ademt in en ademt uit