Ze hangen als kopstukken
aan de muur genageld
staan in steen gebeiteld
uitgeschreven vereeuwigd
voor zolang dat duurt doven
golven op de toppen
van hun kunnen komen uit
zichzelf weer voort in afgebroken
zinnen de klemtoon altijd verkeert
gelegd lopen zonder kloppen binnen op
gehoor breken in nemen plaats
slijten uit de hardste taal
de zachte zin die opgelost
verdrinkt in de dragers van de tijd
dat weefsel waaruit alles stroomt
ademt in en ademt uit