uitgekraamd viel hij de goegemeente aan
Vanuit zijn shopper klonk
gerattel van glaswerk
dat leeg te barsten was
gegaan en zat als hij geen
gehurkt uitgedronken
goedgemutst de wereld
ongeschoren uitwoonde
op de vierkante waar hij
zijn recht liet zegenvieren
met ongenaakbaar toegeknepen
oogleden de mensheid bestierde
die met fruit en kaas het schap
ontlastten tot zijn laatste oor
deel was geveld tot wasdom
in de plas zichzelf
zeiknat bekommerde