waterloten lopen leeg geknot
door schietwilgen gevlochten
langer zwiepen zwanen
er blindelings op los
een eikel slaat op hol
door een zelfbedachte gaai
er wordt een bladerdek omgetoverd
terwijl de eekhoorns staartwiekend
door mager gras
het blote paard bezien
komt tochtig de nachtvorst
het winterkoninkje tegen
ze zijn verlegen van elkaar
door het roodborstje te snappen
je ziet hiervan esdoornvleugels vliegen
wat niet ongekend is voor dit jaar
blijkt uit de nadere kaalheid
eindeloos veel schrale zon
onder de vermolmde olmen
spelen kinderen van de nacht
in een heksenkring hun overspel
wie dit wint verliest de tijd uit het oog
er rijpt immers een windbuil
gedachtenloos over het water
de wintergasten zijn gearriveerd
op de vooroeverse landen
die gisteren zijn bedacht
maar nergens toedienden
tot onverwacht een golf spaak liep
en zn nek brak op de dijkvoet
iedereen werd aangegrepen
door de kruinen te bestijgen
met woelmuizen bestrijden
die alles op de schop namen
er werd gefluisterd
dat de oorkonden kwamen
die opgewassen zijn
tegen wassend water
zolang er niet beknibbeld wordt
gaat alles vredig verder winterslapen
de worm paart zich aan de aarde
een mol biedt onverhoopt grondverzet
wie weet
komt daar wel weer een nieuwe lente van.