dinsdag 31 mei 2011

Vegaterrier op de eindeloze band

bekneld tussen geslachte
kip en varkenskotelet
godzijdank gescheiden
door een AH plank
rol ik langzaam aan
op de kassa af
wáar ook ter wereld
rekent het kassameisje
met diep decolleté
de kotelet als laatste af
wanneer de kip al weg
gefrommeld lag tussen
zuivel waar en haar ei-gen
kinderschare in een doosje
samengeraapte scharreleieren
beluisterde ik het knorren
van de likkende dame
met haar biggenglazen ogen
met worstvingers lustig
in haat buidel tastend

En inmiddels besmette
Hoedanig in de kiem
Een gesmoorde kreet
Contant afgerekend bestaan
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
Zo'n oraaltje achter de kiezen
vleselijk onderzoekje
slokdarm scheurtje
iets aan de maagwand
dus dus wie weet
ligt m'n hart(-klacht)
toch m'n tong(-riem)
te rusten op'n fotolijstje
waarin ik opgesloten
vast gebonden lig.

~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
R

maandag 30 mei 2011

Altijd wat rouwverwerken

Er is altijd wat
voor die ene op het kerkhof
die geen weet heeft an
of die ander die
nooit kwam
opdagen of degene die
dat wel deed maar
verdween of gewoon
deed alsof terwijl die
het met een ander deed
of weer een ander had
zich opgeknoopt
zonder vragen heel gewoon
je af zat te vragen waarom
vertrek ik niet ook gewoon
zonder rede op te geven
opgeven vergeten waar of
je woont in eeuwig rauw
verwerken dat doe je niet
gewoon met verse oogst

Een must

Je zou niets moeten willen
dan alleen maar willen zijn
niet zijn maar gewoon zijn
zelfs zonder dat te willen
daar zit moeten achter
wat je nog niet ziet zitten
want wie niets wil
moet ook niets willen
laat staan daarmee willen zitten

zondag 29 mei 2011

Duimnagel

De spijker

Op zijn kop

Koeienvlaaien op mijn toetsenbord

Ik eet letterlijk van mijn scherm
daarop loopt een bekabelde man
zijn kroeshaar bestaat uit koper draad
hij verwart mij met zijn gezicht
zijn vrouw of weduwe wellicht
staat veelzeggend op een modemkaart
te lezen hoe of haar wereld vergaat
en ik vraag doodleuk vergiffenis aan
voor mijn desolaat en IT bestaan
dat afgeschreven van mijn bank
nu afgedankt ligt uitgestald in Ghana
mijn god wat maak ik daar toch
een vreselijke rotzooi van

want ik ben duurzaam en
niet van papier...

't zittum in een gulp

De machtigen komen
spelen het altijd klaar
ze gaan van dromen
uit die altijd maar
blijven steken
in een kutstreek
de groten der aarde
hechte aan waarde
maar aldaar voor lul
minstbedelend gul

Een uitgetuigde generaal

De vaders ontbraken uit zijn ogen
al is hij bijna hersendood
bloeddoorlopen gedachten

afgevuurd liggen zij aan zij
begraven in het voordeel
voor de staat in hun ogen

een judasstreek
waarin ze wonen
de doornen kroon
op het werk
wordt uitgeleverd

een zoon van god
toont nooit berouw
om de schanddaden

een generatie vermoord
en de agressor leeft
gedreven voort
in hen die't ontgelden

ik heb op afstand ooit
in dezelfde muziek geloofd
die ze horensdol maakten
volledig uitgemoord

zaterdag 28 mei 2011

Spekgladde boterbloemensalade

Ik was op-zoek, nee op-be-zoek
naar wat geluk en trof, nee werd
ge-troffen door klaverzuring
het beet, ik had beet, me toe
hoe oneetbaar toch het bestond
grazig ervoer ik toch ook hoe
madelieven daarin een rol, nee
hun tol opeisen op het oog
ik overzag, zag, geel, voor ogen.

Van hem waar niets vanuit ging

Hij, en velen die iets uit te dragen hadden,
gedroegen zich daarna. Doven en wat daar vanuit ging
was de boodschap, een grote hoop,
sprak telkens weer daaruit. Er was iets
te vertellen, gesteld dat het te beweren was.
Een verwijzing van een aanwijzing
naar een wijziging

die iemand anders moet ondergaan. Ook zij, en velen
met haar doen hetzelfde in verwijzen naar hetgeen
daar weer voor anderen naar te verwijzen was. Velen,

zeer velen -,- zeer vele -leden- daaraan.
Zo werden schriften vol geschreven, uitputtend
voor wie wou. Anderen, weer anderen, hadden daar

niets mee, ze hadden geen boodschap aan
het beledene. Zoveel, teveel, woorden smachtend
aan de lippen, van het onvolprezen vers dat van hem
waar nooit eens iets echt vanuit
is gegaan

donderdag 26 mei 2011

Alles wat over water gaat

Het sijpelt trager door de ledere huid
komt glansrijk zilter weer tot leven
hij die daar eerder over ging

verdween met rasse schreden
of loste op in vragen
die gesteld nooit beweerd
tot bewegen zijn gewekt

eerder was het ongenaakbaar
sterk in lijden maar die tijden
verdwijnen in de gram van zijn
het opgeboste is verdwenen.

woensdag 25 mei 2011

Test

Ik verzin

Alle wonderschonen zijn terloops.
Niets is langer dan één wijl gewoon.
Vergankelijkheid is echt,
de laatste troef. Hoe bedroeft ook
die ene glimp op de werkelijkheid.

Ik schijn gewoon
fantastisch
te zijn.

R

De man met inhoud in zijn hoofd

het in wezen inhoudelijk leven
verder onbewezen licht
in de haast al bijna onbeschreven
er kwam geen leven uit hem voort

alles aan elkaar bedacht schiep hij
van vlees ontdaan in zijn abortoir
waar iedere vruchtbare gedachte
ontleed zich voor deed als nieuw leven

het vatte vlam brak zeeën in tweeën
stenen stroomde helder over water
hij ging schrijlings daar zelfs over
veranderde zijn bloed in wijn

er was niets dan niet
opgewekt werd tot vergeten
vruchtwater voor zijn zielsrust
weten hoe diep verloren
kan bestaan met weten.
-
Alles ging voor hem uit
bleef of in die zin overdreven
werd in oude aarde beschreven
want wij zijn nooit
iets voor hem geweest

zondag 22 mei 2011

Het betrekt

Bedenkelijk, een dag na de ondergang te ontwaken
in plaats van ontslapen. God moet ons vergeten zijn,
of weer een valse profeet een gelegenheid gegeven hebben.
Hoe dan ook, goed fout. Het is Hem kwalijk te nemen
dat men vindt dat Hij bestaat. Of dat Hij vindt dat Hij bestaat.
Om het even goed fout, zo onze gedachtengangen uit te wonen.
Vandaag betrekt, de hemel is bedenkelijk besloten, afgesloten van de zon.
Het balkon biedt niet meer dan grijze wanen en bijna regen op de stoep.
Groen oogt groener na de dag des oordeels, lucht is luchtiger licht lichter.
Alles ademt gewoon met de natuurlijkheid van het bestaan.
Niemand, op een enkele ongelukkige na, is heen gegaan.
De een verhongerde, de ander door een granaat,
weer een ander was net geboren en nog een ander
had het allemaal wel gehad. Zo geschiedde het in deze dag
dat Hij ons wel lief heeft gehad, maar wij onszelf bedachten:
ach morgen, weer een dag!

zaterdag 21 mei 2011

Het eens gelijk

Wij zijn het nooit eens gelijk
altijd ergens halverwege
altijd ergens voor staan
juist met ergens tegen

Wij zijn het altijd eeuwig gelijk
altijd ergens mee oneens
altijd gelijk met strijd leveren
gratis altijd strijd om niets

Of om het even leven wij
altijd met het eens gelijk
altijd met ooit dat geven
wij met ons aanhoudend

nemen

donderdag 19 mei 2011

Nabij een einde

De zon speelt dartel een ondergang in het gras

Hoefgetrappel komt van pas met dit bloedrood verschijnen

De ooievaar heeft haar taken net volbracht

Een ringslang die ik verwar met esculaap
voltrok een spoor van warme aarde met gezond verstand

Ik leg mezelf af in enige kilometers zand een spoor as

De verbijstering is groter dan verwacht
met invallend duister valt het breken op
opgetogen uit de lucht
een roofvogel door de nacht
in een uiteengeslagen vederpracht

Ge- vermaakt bestaan

Om mezelf te zijn loop ik naast m'n schoenen
strik geen veters, struikel vanzelf
om van mezelf te houden kijk ik tv
zie daar iets dat ik nooit wil zijn
om mijn emoties de baas tezijn loop ik te hoop
bij werkgevers die alles schenken tegen betaling
om te leren spelen speel ik toneel
in het theater met plankenkoorts
om te huilen ga ik naar de bioscoop
daar is't zo mooi uitvergroot gewoon
om de mens ga ik op straat in het publiek
daar word ik een ander met velen ziek
om het begeren ga ik langs etalages uitgestald
staan staren naar naakte poppen van onszelf
om me voor't te planten in de tijd rijd ik
over snelwegen vlug naar huis in droombeelden
om aan te komen wat ik niet wil arriveer ik
gewoontegetrouw al jaren daar nooit thuis
om mezelf voor mezelf door mezelf te zijn
ben ik gewoon die ander die ik niet wil zijn

woensdag 18 mei 2011

hEden

In de berm, een late namiddag

aan het einde van de week

langszij een gestrekt paradijs 
zit ik in godsscheppingsdrift 

te staren naar een maagdelijk dier 
dat veelpotig etend aan vers
 mals blad, 
zojuist ontloken, 

hoor ik het vredelievend knagen
zachtjes doorwerken op mijn geweten. 

De onschuld is hierin
geboren waar zojuist
een vlinder naar omhoog 
mij de weg wees hoe hemels 
in deze kleurenpracht de gulden roede 
dauw berijpt schuil bood 

aan dit pril levensteken dat 
zowaar voor mij, 
of voor de show, 
werd opgevoerd 

hoe penetrerend daar 
een legboor rank en lenig 
werd geplant
zich in haar lichaam drong, 

en ik doordrongen van deze euvele daad,   
bezag hoe alles weer in duigen lag 
met een ei dat zichtbaar in de rups 
ontpopte tot een  prachtig vliesvleugelig insect 

dat traag doorvoed de huid uitvrat 
en zo 
als mijn illusie hier 
vervloog de volmaakte zin
in leven al van nature slechts 
mij diende tot een parasitaire werkelijkheid 
die eeuwigheid met eindigheid verknoopt.

maandag 16 mei 2011

Gemurmel uit de grond van het hart.

De kiembladen ontsproten toen loslippig in de bermen naar de zon
de grond, bleek, en overgoten woelde losjes nog naar hoog
warmte toog de damp indringend kringelend naar boven

alles vervormde van vorm tot een zinderende vorm
trillend was de weg die vooruit wegsmolt tot een spiegel
glad vergeten ook de horizon die overal verscheen

men bleek verbrand het verband te zien naar de bron
een opgedroogde wel die ooit welde maar nu niets voedde
dat uit zichzelf ontstond uit afhangend water

een schaarste goed dat eens toch overvloedig stroomde
er schrompelde een laatste hoop tot verschrompeld blad
een weefsel van voorjaarsdroogte dor toog een zomer tegemoet

hier sprak geen lome warme wolk noch een uitgekookt land
slechts de korsten verstofte uitgestoven gronden vervlogen
in wolken dikke uitgeloogde grond door eeuwen heen geteisterd

uitgeput tot dode akkers waaruit nog een gedachte ontsproot
die herinnerde verdicht aan grazig groen dan spontaan ontstond
voor de aarde dichtsloeg in een uitgemergelde groeve

een spelonk van tijd waarin niets oorspronkelijk meer prijkt
blijkt uitgeteerd het transportmiddelen voor de ommekeer
een vreemd spoor naar verleden waaruit niets gewoon meer bleek.

zondag 15 mei 2011

7 basketbalvelden

Het schip strandde op het rif
afgeladen met fossiele resten
woelde daarmee eeuwen los
gegroeid op harde ondergrond
brak het in zijn kielzog door
verwoestend liet het een spoor
van onherstelbaar hard verleden
veranderde de lading in het verhaal
tot koraal in steenkool begraven.


R

zaterdag 14 mei 2011

Waarom ben ik niet gewoon stom...

....geboren, dan was ik zwijgzamer geweest.
Nu stik ik in de woorden gesmeed op eigen leest.
Dom was ook een optie, ook al is dat niet iets wat ik zie.
Blijkt maar weer hoe vreemd het kan lopen,
wanneer je stil staat bij het punt dat je maakt.
Met ongehoord te kweten aan een taak,
die niemand ooit verstaat. Laatstaan de moeite neemt
er een moment bij stil te staan, dat alles uitgelezen
gewoon vergaat door een simpel schrijvend gebaar.

Men zeikt wat af, ik ook, liters bijtend vocht, strijdlustig
geperst uit de beker vol levenselixer wat het woord vermag.
Dagelijks worden afscheidingsprodukten aangeleverd, een nimmer
opdrogende stroom geestrijk vocht. Vergankelijkheid is daarmee
bewezen uit geabosorbeerde taal, door alle weefsels heen
gedrongen afgescheiden levenstekens die ook ik daar laat,
waar niemand verder behoefte voelt te weten hoe het verder gaat.

vrijdag 13 mei 2011

Over zwaar water lopen (kroegtocht)

Toen de oeverloper de kantjes erbij afliep
stond het water ons al te bloemlezen met wat
allemaal aansprak aan de overzijde
het weerlichtte in de bijslaap
tijdens het nachtbraken

het ijs kraakte maar niemand zakte er door
gewoon straal bezopen waren de bitterlingen
bewortelend bezig in het afstromend water
het hield geen steek zo bij elkaar genomen

waterpest hield overtuigend aan die zomer
door woekeren in de openbare ruimte
was geen plaats voor twee gereserveerd.

Tikken tegen de tijd

Hij was mijn voorland, ik zijn nazaat. Samen
spande wij de kroon over een stamboom. Rijp
van vruchten, rijk van afdracht was hij
afvallig, ik bevallig vleselijk. We bestierde
een gezinsleven. Hij met gebeden, ik vervloekte hem
daarin, putte kracht uit laag staand water.
Ik spiegelde droogvallend mij daaraan.
Hij is heen gegaan waar ik bij stilstond,
een in steen uitgeslagen naam is wat ons restte.
Zo'n naam waar je geen kant mee uit kunt,
in de symbiose waarmee het zich voortplant,
is het gewoon een symbolisch voorteken.

-
R

woensdag 11 mei 2011

Gesloten madelieven

Zou ik dit missen als ik er niet meer was: Zo zittend in de ochtend
ergens op een stoeltje in het natte gras, paardenbloemen hoogverheven
tellend net uitgebloeid? Ik zou het niet meer weten. Misschien zit
stilte wel overal in, waar ik niet ben, of juist wel omdat
ik er niet meer ben, wel nergens, zonder het te weten.

Zou ik het nog weten, wanneer ik er niet meer ben, hoe aangenaam het
koude licht zo door de nevel klinkt met vogelgeluiden beschreven. Ik
met mijn ogendicht zweefvliegen hoor zweven. Latraantjes en
vuurlibellen lichtgevend op de zon zie in mijn verbeelding. Is dat
meeneembaar na de dood? Mag je dat als handbagage meenemen? Zou er
iemand op tegen zijn dat ik de indruk van kikkerkoren stiekem bij me
steek, het beeld van mijn doldoris hond gewoon gijzel voor ergens
hiernamaal. Ik weet het niet, en vraag er ook niet om, steek het
gewoon als het er van komt gewoon bij me. Want er is toch niemand die
mij vraagt het na te laten, dit onvergankelijk deel dat anders
onverkoopbaar achterblijft. Als indruk van het leven, wanneer ik er
niet meer ben.

R

]Narrowmind

Ik zit hier in de pennenstreek, waar alles lijnrecht is uitgemeten.
Iedere bocht komt vanuit een omzoomde lettergreep,
waar men welbespraakt accenten heeft gelegd, in plaats van klinkers.
Het loopt dan ook heerlijk zacht, in voorgeschreven sporen.
Alles gaat op rolletjes zijn gang, gelijk een fluisterdicht in woorden.

Zo voor mij uit, nog maagdelijk wit, ontvouwd zich kersenbloesem.
Daarop drapeer ik mijn pennenvruchten, ze rijpen wel onderweg.
Het is bij het neerschrijven nog vochtig dauw, eenvoudig weer uitwisbaar.
Mijn schoorvoetend schreiden door de bladen gras laten uitgeschudde halmen na.
Sporen die ik voor even, met mijn gedachten, uittrok voor ze werden achtergelaten.

De eeuwigheid van ochtendnevelvelden vervlieten naar mate ik dit helder zie.
De inkt droogt sneller bij het klimmen van de zon, boven de boomgrenzen
van mijn denken. Alles wordt daar boven, naar de middag toe,
altijd veel harder uitgedrukt dan in de morgen is beschreven. Daar
ligt het einde van de pennenstreek, waar zoveel over wordt geschreven.
Het droogt te snel op, ik zie de laatste flarden fantasie nog
daarin vervluchten. Het wordt er allemaal wel zonovergoten van, maar
de leesbaarheid van aren is eruit verdwenen.


Nog slechts een vervagend spoor van mijmeringen liep daar tussendoor,
een zandweggetje zo potlooddun weergegeven indrukken.
De pennenstreek bleek uitwisbaar, nog slechts een herinnering, een bijlage
in een boek over een landgoed dat vergeten bleek. Zoals je weleens een oude
landkaart daarin treft, prachtig gedetailleerd, maar niet meer weet waar of dat ligt.

Met teveel voortrazende gedachten over snelwegen doorsneden
was er geen tijd meer om het goed uit te lezen. Sommigen delen
zijn ondergelopen door teveel gemorste inkt, andere stukken afgesneden,
onleesbaar verknipt door schrijvers die de verkeerde weg uitschreven of ezelsoren achterlieten.

Maar met mijn ogen dicht zit ik zo nu en dan hier toch
in de onaangeroerde pennenstreek. Als voor een klaterende beek
hoor ik de woorden kiezelen in een onderstroom van weten.
Ergens onaantastbaar worden deze zin daarin weer herschreven.
Ruizend in de weerschijn van de kronen van het overdadig licht
dat reflecteert. Op meanderend water dat de pennenstreek ooit,
in mijn beekbedding van de verbeelding beschreven, achterliet.

dinsdag 10 mei 2011

Haar goed zien zitten -34

Ze zit een beetje met zichzelf
komt daar eigenlijk ook niet
goed mee uit de verf
ze speelt daar dan ook al
aardig enige jaren goed mee
toch gaat ze nu wel vooruit
al komt dat los zitten niet vanzelf
wordt ze steeds vaker zittenderwijs
iemand die zichzelf ziet zitten
al zit ze daarmee
ook weleens verkeert

zelfs ik zit daarmee weleens
wanneer zij het niet ziet zitten
zeg verdomme zitten zou ontspannen
moeten zijn zelfs tegenzitten
is met verzitten toch geen ramp

maandag 9 mei 2011

Met Rimbaud

Ik zit nogal eens met ik
is een ander
verwar daarbij hoe is jij
met mij en wie ik ben

R

zondag 8 mei 2011

Morfologie (onderwerpen)

Ze zijn niet erg vormvast gebleken
de jaren door zijn alle indrukken
verwerkt maar weker opgeslagen

met alles vastleggen is niets
helemaal niets hetzelfde gebleven
is blijven steken verkleurd verkreukt

tot het ware leven onontwarbaar
terwijl ze verder krimpen verscheurt
hun ondergrond door de verdroging

vrijdag 6 mei 2011

En de stem tekent een mens op

Van woorden ontvreemd naamloosvernootschap
allemaal getalswaardig

gelijk aan elkaar verbonden
geen mens heeft meer weet
van één en ander allen gelijk

achteloos maar argeloos dromt
de verzamelingenleer samen
in reeksen gegevens een voor een
hier ligt de toekomst verzekerd daar
weer op de voorhand geleverd graf
menselijkerwijs komt er geen mens meer
aan te pas of onpas uit de maat
der dingen wijkt niemand meer af
(dan zij die het tellen verleerd
geen
weet daar meer van hebben)

R

Afdracht

De ernst waarmee dingen afgenomen zijn
het najaar in de lente van dorre bloesem
rosé tint op de grote hoop weert bruin
een rimpel koud aangevroren water
daaraan verraad de zon de zomer
die aangebroken leek gelijk te vroeg
de schrale troost van zure melk
waar niemand naar verlangt
dat juist door nachtvorsten wordt ingegeven.

donderdag 5 mei 2011

Dat van blauwe regen

Wist ik niet en hing gewoon
te drogen op de schutting
het klom eerder dan het viel
bloeide meer grijs in licht
purper weelderig als dauw

met uitgelezen een bladspiegel
nabrandend op mijn netvlies
heb ik de bloeiwijze terzijde
genomen voor wat hij is
iemand die vanuit de drukkunst leeft
met brood de kost verdienen

was het daar maar bijgebleven
dan bestond bevrijdingsfeest
niet eens om nog te vieren

woensdag 4 mei 2011

Het achterhaalde lichaam

Het zouden rozen moeten zijn
maar 't werd wat weefsel
geplukt als voor op de vaas

dan te kweek een vijver
vol ongedierte en woekergewas
uit een luchtpijp ontsnapt

ben wellicht wat aangetast
door leven dat beschadigd is
licht ontmanteld wat mannelijk is
boven zekere leeftijdsgrens
maar niet voorin de bloei
van weten hoe een adamsappel
klinkt voor ie wordt gegeten

R

Geluk(kig) in de zon (?)

Op ieder blad een bij
Solitair maar solidair
een kast vol honing

R

Regen in het bos

verder wat verzopen Engelsen
een onhoorspel opgevoerde stukken
gieters die er bij hoorde
voor de neerslag bij mooi weer
spelen dat ze al eerder was overkomen
het genoot de voorkeur om zo
overstemd door regenschermen
de strijd aan te binden tegen water
het toneel droop van de nostalgie
met sentimenten omgeven dramatiek
niemand in het publiek verstond
de draad nog in het verhaal
klapte op gevoel al lachend
het noodweer zoek dat achteraf
genoten in het Speulderbos nog
in de herinnering droop van
klassiek opgevoerd leven.

R

Het dagblad

Groen, ik keerde het eens om
of het ook blank was het was
medogeloos van licht bezeten
het brak af bij't bestuderen en
stierf af waarna de kleur bedierf
die maagdelijke vergankelijkheid
toch wel een lente in herfsttijden
zo alles naar de hand gezet bij't
afbreken waar nog groei verwachten

R

Mondjesmaat

De kinderschare wordt behoedzaam gedoseerd
in krap bemeten porties ziet zij ze aan
hoofdzaken altijd van bijzaken gescheiden
voldoet ze per slot altijd aan dat laatste
past zich daar ook vlekkeloos op aan. Hoog-
uit eens per week op de zoek gemaakte uren,
is bezoek geregeld waar ze achteraf opteert.

Het gaan vormt daar altijd de keerzijde van.
Met het komen en het gaan is op de rug bekeken
voor haar bepalend verlaten een steekje los
dat zoveel geeft met gedag dat van de dagen
haar weer in haar goed opgeborgen leegte.

Tevelen

Wie wil er één van velen zijn?
Of één uit een miljoen?
Wie wil er delen door'n miljard?
Of erger nog een tienvoud daarvan?
Wat rest er nog uniek te zijn,
anders dan monddood leven,
gevoed met leegte daar om heen.

dinsdag 3 mei 2011

Een wereldwijde verademing.

De wind is de adem van de aarde
soms houdt ze het in soms
is ze hemels als wolken daarin soms
de essentie van leven het zaad
dat komt tot de wortel dan is ze
zo onhoorbaar stil dat je wenst
het waar te kunnen nemen
voor wat het waard is.

Herstellen van nachtschade

Omdat de nachten te lang
duister te diep
temperaturen te laag
de hemel te hoog
de dagen tekort
de lucht te koud
de hoop te gespannen
de goede afloop te zwak
om in woorden uit te drukken
hoe afsterven gewoon bij
voort leven hoort als zwijgen
door toedekken dit alles
de schade vermeden
doorgroeien tot in de puntjes
bloei geen punt was geweest.

zoals het geheel door warmte verzengt
de nachtvorst In de nachtschade
nachtschade ondervindt

R

maandag 2 mei 2011

Voor zover*



 Voor zover*

Stil, aan de waterkant, 't eeuwig staren,
zit hij daar van horen zeggen vreemd.
De sterren als kroos zien zitten is
een kunst die Hij alleen verstaat,
om te vervreemden op een gebroken steen.

O, als hij eens niet zo wit uitgebeten werd
in het spiegelen naar zichzelf zoals Hij
zichzelf alleen maar ziet, in hoe het stof
zich aan Hem verkleefd waarmee hij zijn kans

zo schoon verkeken heeft verbeurt;
zich wentelend in miljarden jaren 
verheven turen naar dierenriemen, hoog.

In het ver verschiet zijn voeten
wadend in het water dat Hij ervaren heeft:
Hoe eeuwig overspoelen in gips gezet
Zijn vergankelijkheid aantast in het verweken.

-
*boeddha

(hoe Hem de oneindigheid vergaat onderwijl overal in het hiernumaals staart.)

Op dat hij smeedde

De man die nauwelijks nog bloesem blaast
na een zeer bewogen leven heeft weer iets
naar zijn hand gezet
met het heter kneden
werd het vormvast
uitgewerkt razend vurig
onstuimig heet in zijn
overwegend luchtig nemen
van de sporen die hij trok
verwoestend bij het smeden
van stormram tot briesje lam
geslagen scheppingsdrang

Nooit staakt de beweging

Het is de lucht, het licht het leven dat beweegt.
Nooit komt tot bedaren dat hier de oorsprong kent.
Weet van stilstaan onophoudelijk de tijd te weerstaan.
Zelfs in rust vloeit traag het water van de kust.

Komt het droogvallen over als struikelen voor de zon.
Breekt het tij nog in het geloof van opgegeven slikken.
Spoelt de zee onverschrokken neerwaarts weer.

Strijkt de wind lichtspelend over water.
Zilt de smaak schuurt platen schoon
tot eilanden van hoop.

zondag 1 mei 2011

Wintertalingen

De woorden uit jouw mond
beschreven laten zich nemen
in uitgesproken regels
van het spel gespeeld
met de geslachten

Ingewanden doordrongen
in kloppende organen
dat al liplezend
is haar op de huid
beschreven geborgen leven
op zijn bekomst
tot wederhoren verstomd

Dagen van weleer

Parade paardjes nog net niet van papier
de franjestaarten werden nog geflanst
opgedost gewoontedier liep straf in de maat
geen sier werd hoog in 't vaandel gedragen
alles wimperde af en aan in bloemtjesgordijnen
of verknipt tot wapperende zomer japonnen
er glom een blinkend straatbeeld van opgepoetste waarden
geen oor te luister was onkies of achter de coulissen
georkestreerd door mannen van wanten die spekstenen
paden plaveide van eigen dunk en laak daaraan vooraf
manhaftigheid werd halfslachtig uit stoute jongensdromen
afgeleid tot voldongen feiten weleer er sprake was
van roemrucht verleden ten grave gedragen werd
men bunkerde heel wat of alvorens betonskeletten werden
opgetogen tot symbolen van de tijdgeest
liep wederopbouw af en verslikte welvaart tot wantij
van later jaren dat de deugd zich voor deed in vermakelijkheden.

Om maar eens met god te spreken

Ik sprak god en hij mij aan.
Zo hebben wij elkaar aangesproken. Wij
zeiden elkaar dan ook niet zoveel.
Hij op zijn beurt, ik op de mijne hadden wij
om beurten het woord. Het Zijne is mij


bijgebleven, het mijne ben ik kwijt. Zelfs
met zoeken heb ik niet gevonden, wat ik vond
weer verloren onderweg. Op laag water was ik,
zoekende maar trof het niet. De kiezel en de kei

waren om het even aanstootgevend aanwezig.
Wij ondervonden veel,ik neem aan dat hij bij mij
niet zoveel aantrof. Temeer ik ook niet meer
dan steen ervoer, waaraan ik dus aanstoot nam
bij het te watergaan. Hij sprak nog,
naar ik vernomen had,

dat verzwaren de zins des levens niet bevat. Bijvangst
is geheel overbodig zolang de juist weg bewandeld wordt
is de vis de spijze die gebroken, uit het water komt,
mits gevangen aan de keerzijde. Over water ging het goed,

sprakeloos zijn wij daar bij gebleven. Hij vertoefde daar,
aan de oever een wijl, dat ik ten onder ging met dopen.
De zegeningen tenover dropen van mijn gelaat. Wij hoopten
samen op de geschonken tijd die over was, tijdens
de grote droogte met lucht en aarde waarbij alles vervloog.
Het woord, ooit water, stroomde niet meer. De bedding, taal,
was opgedroogd een leeg spaarbekken verdiept in aarde.
Een landtong verweerde zienderogen niet omsloten
door het woord. Het gehemelte, vermetel
om het spraakwater was nog slechts
een schrale troost, een onderkomen
waaruit dorstend hij uitsprak;
De aanspraak op bestaan is meer denkbeeldig dan de zee.
Zo woord voor woord vloeit al het leven daar uit voort.
Bij het benoemen al verloren, bij het verstaan verleden tijd.
Niets is alles, één geheel waarin het zachte zwijgen doorbreekt.

Alleen met regen

Komen de slakken uit de aarde,
verrichten zij schade aan mijn gewas.
Gezond uit de bodem geslagen,
verhef ik het waterglas en vette sporen
later laten me verder voor wat het was.

De afgekloven bladeren van een hoop
slaplanten die kiemkrachtiger waren
maar niet opgewassen tegen vraat.
Kil en ongenaakbaar waren de segrijnen,
niet naakt nog om dood te trappen
of te kraken in hun pand waar zij
van huis uit niet uit weg te slaan zijn.

Onverstoorbaar onhoorbaar graasden zij
de loten van de monnikskappen
die hun vruchtbeginsels node ontbeerden
met hun bisexuele aard. Het, geloof ik,
is een zegen om zonder drift te leven,
of onzijdig daarvan te zijn.

Het stijve lidsteng van de heermoes bleef
ongeschonden vruchtbaar dwepen
in de verstoorde aarde.
Een bijna zedeloos bestaansrecht in deze hof
van Heden waar alles samenhangt in delen
van het eerste licht.
Het trof dat ook de madelief haar
maagdelijke kroonbladeren tooide
in de sprakeloos zon. Het blonk als nooit te voren,
deze smetteloze blik,die aan geen oog onttrokken
lonkten, in het verder onbesproken gazon.

In een bigamistisch samenstel van lijven
omstrengelden de hermafrodieten zich
tot slijk der aarde waarin de vruchten
van hun samenzijn in eipakketten werden
samengevat zijnde het ultieme nageslacht
van deze intiemer dadenkracht. Hoe enger
ook verkleinend toont de pasgeborene al
begrip voor tuinaanleg van mijn pootgoed
dat ik zo spaarzaam hier had uitgezet.