maandag 24 februari 2014

Lenige Lenin

Straks wordt hij op handen gedragen
als hij van zijn voetstuk is geslagen
maar met monumentenzorg omkleedt
'n statensymbool wat nu aan hem vreet

maar wat geeft wat geeft het thans
dat hol brons dichtbij ons de glans
van de zonnegod weer stralend geeft
nu in eeuwigheidswaarde voort leeft

zondag 23 februari 2014

Dagboek

Alsof het een afscheid betrof
't rijmde maar hij was't zoek
terwijl hij al dichter bij de honderd
toch nog steeds wat verwondert
al eeuwigheidswaarde was
wenst hij in zak en as
zichzelf een grote urn toedacht
voor papier kleiner dan verwacht
want alles wat hem toegedicht
was al zoveel jaren z'n eigen gezicht
het bleef overzees gebied in golven
overspoelend de kusten bedolven
waar hij de smaak van bloed
zoals academisch wel vermoed
hem zo bijbleef goed vernoemd
als was hij nog eventjes beroemd.

zaterdag 22 februari 2014

Dit telt

De dag tegemoet treden met een stijf gevoel
verbazen over zoveel spieren, meer dan eerder
het wel kunnen opschieten met zaaigoed
zelf daarnaast doodleuk wortelschieten vragen
hoeveel kiemkracht nog in het verschiet
voor je om gegronde reden het wel inziet
hoe handig een stoffelijk overschot is
dat poederzacht de hand overspeelt
in weerwil van de lichtheid die rest.

vrijdag 21 februari 2014

De armen opstand

De welvarende poppenkraam
zinkt onder het gewicht van teveel
ongenaakbaar lakend naakt
etalagepoppen daarin verdrinken
met verslikkend meer dan er in
stikkend goed is voor hun
spijsverterend vege lijf

de lente valt vroeg in dit
winterbanden raken op
of worden doorgesneden
nu het ijs dooit bij de bitterzoete
uitgedoste enkelingen
het geld in het algemeen
rolt niet meer maar oppot
bij de armtierig gierigen

Europa was gevallen
onder bloedrode platanen
o schoonheid van verschrikkingen
welk onderhuids tot bloei komen
uit haar diep gereten gapende wonden

dinsdag 18 februari 2014

Een gegeven

Wij zijn gegevens,
een verzamelingenleer
van dwarsverbanden.
Nooit eerder zijn wij
zo bijeen geweest,
dat is een gegeven.

Wij zijn vervreemden.
Vreemder zijn wij
nooit geweest, vreemdeling
vanzelf ooit vreemd genoeg
nooit meer zichzelf.

Wij zijn alleen nooit eerder
zo alleen met onszelf geweest.
Eenzaam zijn wij uitgedrukt,
dat is een gegeven, in een gegeven
dat ook alleen wordt weergegeven.

Het vooruitzicht

Februari lucht het hart wat lente vermag

verzadigd langzaam met gezang
een adempauze stopt nog witter

dan verwacht het warme nest waaraan
gesleuteld wordt door kiene kauwen

de roodborst schrokt nog vetter dan
merelpaar met koolmezen omstreden

de zon schort nog weleens op
trager licht een vage droom in

scheerlings doorgetrokken schaduw
tegen de wijzers van de klok

ontwaakt de lente in de verwelkte roos
waar winterlang de storm huishield

staakt nu de knop uitbottend stil
van slaap ontdaan het groene blad

smelt het sneeuwklokje blanker wit
naast nietsontziende winterakoniet

breekt alles uit de orkestrale kiemrust
ontwaak nu voor dag en dauw begint

ontsnapt een rups uit diepe rust wurmt
de worm de hoop weer uit de grond

het begint te leven voor maart uit nog
een laatste slag gedoogd met vorstverlet

zondag 16 februari 2014

In werkelijkheid

Omwille van een sprankje hoop en
omdat er geen vlinders vlogen
is de buddeja gesloopt in een tuin
vol geharrewar met takkenwerk
de ruimte werd geschapen tot
een kruin de aarde in haalde
geveld tot sprokkelhout
verpoot bleek een nieuw begin
dat uitbottend in de grond
de wortel eerst is opgeschoten
in ere herstelt vertrouwen
gesnoeid tot enkel knop
slapend op het oude hout

zaterdag 15 februari 2014

Storm

Het huis zingt in alle kieren
en naden is lucht zich aan
het verplaatsen. Zuchtend

kreunt het leven erin voor't
razend verder scheurt.
In dit bewogen bestaan

is recht van zijn een probleem
van ons wier leven tot het bot
versleten en afgedragen is.

Het wakkert zo nu en dan
valt de stilte voor de storm
weer aan op alle zintuigen.

Wie heeft er recht van spreken
anders dan de bomen die weten
hoe doorstaan in overleven.

Wanneer gestild de dorst weer
alle water verspilt in regen komt
de weerslag van het zijn daarin.

Doorweekt verkleeft aan nu
is een zware last van vocht
de kilte die het bestaan omgeeft.

Gehuld in nacht en luwte voor ogen
wordt welhaast bijna onbewogen
de dag geschouwd die komt.

Hoe licht het leven ooit daarbij
thans verwaaid zichtbaar leed
van ondergelopen weiden waar
verwekt tot water het nu moeras.

Dat sompig en bezopen afdroop met
misschien een enkel madelief dat
deze verder milde winter overleeft.

Over de plinten stroomt een zee
van gedachten mee hoe't tij te keren
hoe't rot doorweekte hart weer
laaft aan het gesteente dat schutting
bood in weer en wind.
Maar van onderuit
toch overstroomt
nu alles is geweken
gaan liggen of is
overdreven.

maandag 10 februari 2014

Verwoest leven

Je houdt het niet voor mogelijk
maar het bestaat hoe bestaat het
leven dat volledig en compleet is
gesloopt en loopt gewoon rond
op de puinhopen van het bestaan
nog geen vier jaar oud gaat hoop
net leren lopen sprekend voor je
uit.

Doodspoor

Ze had haar leven er op ingericht
maar het hielp dat het niet liep waar
de hondenkop geen weet van had
hoe uitgerangeerd het leven ook
kan zijn met alles
in een blokwachtershuisje
dat ermee samenhangt

een dode wake met carbid
bij de blauwe engel te waterhuizen
nabij een overgang
valt alles samen en allen stil

Ze is niet meer op het eilandperron
waar tevens schepen klaargestoomd
afmeren spoort verder niets meer
dan de doorloopkop en de coach
waarin iedereen hetzelfde
voortrazend treinverkeer ziet

er ging een wisselstoring
aan vooraf dat ik daar kwam
op die onbewaakte overweg
een onbesuisde dag het druilde

en ging tekeer toen iemand
stoom afblies bij werkspoor
waar nog meer ontspoort
op dwarsliggers gedragen
het rechte spoorslag ging

Ze is niet meer dan een museumstuk
wat haveloos en uitgedost verdriet
dan god mag weten wie haar hier
op dit kerkhof van treinverkeer

alles op doodspoor en nog slechts
een klotengooier rest die
op dit kopstation een bokkend
geluid waarnam is zij met pensioen
gegaan



(Riekje Buivenga-Arends, 65 jaar)

zondag 9 februari 2014

De weg die door mij loopt

Ik loop er niet mee weg
hoe de lantaarn eenzaam schijnt
maar ook op niets uitloopt
hoop oplopend
is geen spanningsveld
maar kale akkers
naar een dijklichaam
waar op de kruin aangeland
nog meer einders zijn
een veelheid aan doodlopers
ieder z'n eigen weg
die op niets uitloopt
wacht maar niet op mij
die hier met zoveel niets
op vele winden meewaait
het spoort niet
om daar evenwijdig
in mee te blijven gaan

zaterdag 8 februari 2014

De man die alles kwijt is.

Hij had een baard, was het maar een sik.
Hij droeg een hoed, waar niemand om vroeg.

Hij was wel wijs, maar uit de toon geraakt.
Hij piste naast de pot met ertoe doen.

Hij wist wie hij was, toen nog vermaard
Hij een wetenschapper was maar eilaas
Hij trok de portemonnee, werd spraakmaker

Hij trok ook van leer toen i de tweede werd
Hij gaf met strijd leveren smoel aan zichzelf

Hij o hij hij is van cultuur dataspecialist
Hij begeeft zich op glad ijs al staat i pal

Hij staat voor paal met wat hij niet meer weet
Hij is nu stil zichzelf nog weleens meer kwijt
Hij ach hij hij lacht laconiek zich zelfs wel weg.

In rook

Vernam dat het jeugdig lied
gecremeerd werd
door een vrind z'n vriend
hoe vlam gevat dat gedicht
vuurzeetje werd

hoe nauwgezet ook
op papier strofe na strofe
tot stof weerkeerde
ach as dat eens zo mooi
tot liefdesgedicht zich las
verder
nergens meer verslagen
dan in de lettergeest die
zelf ook verdween
terwijl zo mals en vers
hij in tegenwoordige tijd
veel voor het leven liet

(TB)

Gevoelige sensuele plaatjes schieten

Het is pril licht geroerd
Soms zelfs spichtig stil
De ribben doorschijnend
Een huid zo strelend zacht

Eeuwig 
jeugdig 
maagdelijk
onschuld 
schemerend 
wild
het 
lichaam 
een 
vioolsleutel
kromt 
om 
de 
gevoelige 
snaar

De tijd ontbreekt dat spreekt
Uit ieder lustig opgebaard
Openbaar gemaakt gebaar
Hoe de vrouw bevroren raakt

(
en 
jij 
ver-
baas-
de
je 
dat 
zilver-
grijs 
ook 
zwart 
kon 
zijn
)
.

vrijdag 7 februari 2014

Bodemgesteldheid

Terwijl ik schrijf,
wacht wat af opdat het lichter wordt,
de regen zichtbaar voor mijn gelaat,
gaan de bomen voor mij uit al spreken.

De wind heeft z'n werk goed gedaan dit jaar,
nu is het nog wachten op de laatste dorre beukenbladeren.
Dan biedt zelfs de haag geen onderkomen meer aan verstolen blikken.
Dwars door staken heen dringt een ieder
tot diep in de uithoeken van dit bestaan.

Zo nu en dan komt er wat beweging in,
dan zie je huizen barsten, weerbarstige koppen
knarsen en vaandeldragers vol vuur.

Het is het uur dat luttele seconden tot leven brengt,
waarin de kelen jaren reppen over de onrust in de zware klei
die niemand meer onberoerd laat. Geborgenheid is heinde ver
in een land dat eerder uit hoofdzakelijk lucht bestond.

Thans bezongen in een dialect met harde hand aangeleerd
tot knoestig leven in stemverheffing eerder nooit vertoond.
De weerslag staat te beven in spreekkoren samengepakte strofen,
van verweerde vergezichten. In gewekte woede en opgekropte landerijen,

zo stormenderhand overgenomen, onder de grijze neerslag van dit geroerd bestaan.
Staat steenslag uit de voegen te springen, worden muurankers gelicht.
De slaapstee vervuld van dromen, laat verzinken in een kater, na een uitgeslapen roes.
Tot iedereen van bed getild, gapend voor de kraters zich vergewist;
deze tuin is zo goed als zeker doorgelicht.

Al schijnt knarsetandend het loof weer door te breken. In kwetsbaar,
maar ook kwetsend groen, dat zoveel kwaad bloed aan het zicht onttrekt
van de belendende percelen, waar uit het ongenoegen uit de ogen spreekt.

donderdag 6 februari 2014

Springlevend

Het zijn gewoon
wat naakte feiten
op een rijtje
(in de aard der zaak)
laten weken
rimpelhuidje
dat straks weer strak
stijf gelijk een eikel
om het erwtje zit gegoten
om weer uit te lopen
op een bonenstaak
recht omhoog gestoken
geheel vervlochten
in de louterende lust
te ranken en te klimmen
naar de hoogste toppen
van genot
om daar gekomen
uit de bloeien
maagdelijk witte rokjes
omgorden nog het
inmiddels weke peultje
dat dadelijk
weer knapt
van in zaadgeschoten
goed
zo smakelijk
genoten zoet.

Weke poëzië

Uit een poel vol van goudkleurig geschubden werd er eentje weggevangen

in een netje van saffraan gesponnen draden heerlijk toch die ziltzoete klanken

van het luchthappend smachten en het dorsten kieuwdeksels te snappen

waar het hier toch over gaat wanneer zo luchtig lichtelijk ontuchtig toch

het vrouwelijk vers weer opgediept vanuit inktzwarte waterbodem leven

zo onuitputtelijk veel geluk tussen de regels door weg te vangen valt

een rijk bestaan van louter maar gelauwerde woorden spartelen nog

sappig op de trommelvliezen na van het opgediste schone aan de haak

nog nooit vertoonde kleurenrijkdom dat parelenmoer glanzend licht beschenen

toch zo vrolijk ironisch en iconisch alle ogen vochtig opgelucht weer achterhaalt.

woensdag 5 februari 2014

Dorsvloer

Voor de honger hoef je het niet te laten
wanneer de eenzaamheid al knaagt
schoorvoetend komt hij nader
twijgen brekend tot dood hout

gevangen tussen dwaalsporen
omgeven in wijdgezichten alleen
het grazig gras buigt trager
in iedere opgeheven aar
dat luchtig meewaait

in iedere windrichting
die om de dooiedood
de dichter achterlaat

in dorre strofen samengepakt
in balen zin in veevoer aan gewillige oor
dat gelabeld neergesabeld is
door scherpe zeis met snedige sneer
hoe wel eer het stoppelveld
popelend maar proper is afgegraasd.

De tijdloze man

Hij bezong, hoe bestond het anders, wat anderen over hem hadden laten ontstaan.

Zijn hersens, zo jong, al op sterk water gezet, bleken een liedboek op het leven te zijn.

Zijn darmen waren de grachtengordel, de morgenstond zijn laatste adem van de beschonken nacht. 

Een pluimpje rook uit ontsmette mond dat zoveel vermag op rijm gezet tot geven.

Ik ben nu grafsteen door de letterhakker bijgewerkt, die voor schriftbeeldhouwer heeft gestudeerd.

Hak mij vrolijk door de dagen heen, geraakt met zachter gruis dat nog bejubelend m'n huid bespringt.

De ruimte tussen m'n letters in, zijn nauwgezet tot naam gespeld. 

Ik ben nu, zo als u ziet, eerlijk materiaal met rond kloppertje bewerkt. 

Daar sta ik en hier leest u, terwijl hij veilig opgeborgen rust. 

Zijn steen ben ik die eeuwig taalt hoe het hem daar ook vergaat.

De stad die thans ademloos in zijn rook opgaat.

maandag 3 februari 2014

Polare

Een zonsverduistering bij heldere hemel,
tijdens een poolnacht op het ijs.
Alles weerspiegelt glad de gang van zaken,
grootst en ongenaakbaar koud.

De roept het over zich af, zonder het
verder zich af te vragen hoe,de goudopsnee
ten lange leste, de hongerende lettergeest
liet smachten nu de rode lopers er niet meer zijn.

Uitgeteld het gemillimeterde hoofd ten rustte is
gelegd, maalt het stedelijk hart in groter smachten.
Hoe ooit de boekenreus met rupsjenooitgenoeg
vergeleken een veelvraat van behaalde titels werd.

Nooit is zoveel in de uitverkoop gegaan dat het gilde
brodeloos en radeloos maakt. Bij gebrek aan zichzelf
verslindende lezerspubliek, zich voor een habbekras
vermaakt tot brandstapel van kooplustigen.

zondag 2 februari 2014

Peuk

Onderwijl kweelt radio vijf nostalgia
terwijl Shaffy vier op de iPad speelt en

Ik nog weet hoe het billboard
onder m'n ogen een kunstwerkje werd
zwartwitter dan bezopen kan het niet
met kattenboten in de stadsgracht
van dolle minaars die geen vijgenblad
meer voor de schaamlip nemen

Ik was nog ergens tussen in
een fatsoenlijk mens en stuk tuig
dat geen bemoeienis heeft met wie dan ook
dan vluchten van godsvruchtig heden
hoezeer beleden ook viel onttuchtigen best wel
mee al was nuchteren een helleveeg

en bezongen het stomme wicht dat ladderzat
in liefde bezonken rood met een vagebond
de goot naast mij ingenomen had ik vernam
nog gras dat achter een heuvel afgevreten was
maar telkens weer klonk in het lokaal ontgroend

dat verdomde laatmaar wie z'n eigen gehoorgangen
wil gaan ergens schuimden we de zestiger jaren af
de grachten stonken zelfs zwaar beschonken
al snoerde de kledingstukjes het vlees al af

in bedekte termen een vriend die z'n moeder
voor hoer aanzag was toen doodgewoon
omdat godshuis al de hel was voor een luisterend oor
veel lager kon de wal niet raken
 nu alles zonnenklaar in een woonkamer
gewoon weer tot leven wordt gebracht.