woensdag 29 februari 2012

Tegengif

Ik heb een taxus aangeplant
aan de tuinrand spiegelend
zichzelf in het zwarte water
het gif weerkaatst de buitenzijde
ondoordringbaar eeuwig groen
naar binnentoe een kern van leven
opwekkend tekent rood
haar vruchtvlees dood
zwart is de essentie
van haar kiemkracht
ontspruit zij in gedachte
stromen van het onderkomen
dat vogels zingend in haar ziel
een sprekend beeld van hoe
innigheid van zelfsprekend zijn
in koren en kelen wordt herkregen

Ik heb een berk uitgeweid
spontaan uit zaad ontsproten
de twijgen stram omhoog
volleerd het lichter zeven
zachter wordt taal nooit
gesproken dan in haar kroon
zuiverend wit haar vellen
bast omgeven jas en teder
ijl herrijst zij koeler hoog
weerhoudend dagdromen
een korte stond hoe ook
leven uit vergankelijkheid in
miljoenen kiemen gevleugeld
doorgeven van kracht van
buigzaam zijn en zacht
totempaal van levensvormen
in de kroon gestoken hoog
verheven en verweven blad

Ik heb wat Essen weer herplant
tot hoogverhevenheid in staat
groengrijs en koud haar huid
gitzwart in de beslotenheid
van lentetekenen in knop
hoezeer ook knot toch statig
in haar herrijzen kracht
van jaren her verkregen loten
tot wasdom haalt zij de hemel
naar beneden verbindt de aarde
wortelend toont zij macht in leven
zwijgend zijn in alle diepte
te beleven haar wederkerigheid
wie haar begeert, haar eert
haar roert in haar aanwezig zijn
begrijpt het leven na de dood


Om de eik is heengaan en terug
ieder leven heilig en machtig waar
zij doorstaat onbeslecht de strijd
die aangebonden met de elementen
twee kanten heeft van het trotseren
het sneuvelen en geveld in bliksem
schicht of reiken in het dieper duister
van de aarde die in haar schaduw
vruchtbaar voortleeft tot ongenaakbaar
rijk van voedselbron voor velen

dinsdag 28 februari 2012

Het heem

De slof slentert van hok naar haard op z'n retour.
Te stok de vaart van hooguit een bejaard paar,
komt het voort uit ouder tijd waar niets onmogelijk
bleek. Het hangt erom dat alles achterste voor,
weer herhaald wordt zonder draad in het verhaal.
Er vaart iets uit dat toch zowaar gister nog aanspreek
leek. Maar toch ten goeder trouw het had geschikt.
Plaats zat, er komen nooit terugmeldingen daaruit
vandaan, hetzij op slot, hetzij een ander goedgelovig lot.
Dat nader beschouwd, niemand meer op
een gedachte brengt. Naar alle waarschijnlijkheid al
glad vergeten niets meer hier te melden heeft.
Zo zeldzaam traag dat ook verstrijkt in de nagalm
van de eeuwigheid, de mens hier volledig
opgedroogd een teneur van zaligheid afgeeft.

maandag 27 februari 2012

De vesting

Er werd een kanaalpand voor gedempt die volliep
van de hoop op betere tijden werden muren geslecht
met lede ogen versloeg iemand een gebeurtenis
die niet bestond voor de passant die niet
gediend was van een tafereel wat voor hem niet
geschikt bleek. Hij was sprakeloos voldaan nabij
het garnizoen gebouw dat leeg goed diende
als tijdelijk verbleef. Een meisje dat van kanonnenvlees
droomde plantte haar kruisstreek op de lont

die niet ontstak, zij had duidelijk het buskruit niet
bedacht, al brandde de gedachte heftig
toen ze haar geliefde in z'n achtentwintig millimeter
groothoek keek. Hij verschoot wat beelden waar hij
een goede indruk van kreeg. De doden aan de andere kant
waren stilzwijgend ervan uit gegaan. Er doofde wel meer,
zo verliepen de scherpte kantjes erbij af toen
een geestelijke me aansprak.

Ze dolde hoogblond wat met woorden in het rond,
hoorndol liepen het de spuigaten vol bij grondverzet.
Er werden karrenvrachten Duitsers aangesleept en
in de week gelegd. Gepekeld uit een warme bron vernomen
waren mensen in stoombaden niet om de tuin te leiden. Een
verhit debat ontstak later op de synagoge, een voorhof
voor de slachtoffers lag hoog op de oostflank te kijk gezet.

Onleesbare opschriften spraken mij niet aan. De slag
was terloops al uit de hand gelopen. De rust streek neer
op deze zondagmiddag dat een slagersjong
een zoenoffer schonk aan het meisje,
dat vol verwachting van wal stak
om op de slotgracht te ontbranden
in een vals gestemd akkoord.

Huilers

De mannen van onze tijd
gestaalde kaders van perkament
zachtledere handen op geplooid
gelaat in bijna uniform blauw
van spijkerstof hun vergadertijgertaal
gelooide zinnen in woordbreuken
en lettergrepen donderen van de tong.

De mannen van onze tijd zij
snijden waar hèt er goed in gaat
de gehoorgangen van hun
kantoortuingerichte luisteren
nauwgezet in netwerken dat
als spinrag hun gelaat omgeeft

De mannen van onze tijd zijn vrouw
in het diepst van hun gedachten
komen tot uitdrukking in wat
ze verwachten en staan pal
voor hun berechting in de geest
te spelen met hun meest gevreesde
zachte zijde van hun besneden beest

zondag 26 februari 2012

ius divinum

Dat beetje god in mij dat dwingt
mensen op de knieën

Dat beetje god in mij
moord louter uit genoegen

Dat beetje god in mij laat mij
altijd weer in leven

Dat schrijntje god beweegt
zich tussen ophemelen en aarde

Dat goddelijke staat dichter in dat licht
van mij uit bezien toe te kijken

Die god in holst van mijn gedachten
Die god daar pijnbank van te zijn

vrijdag 24 februari 2012

Ik ben net als u

die onveranderlijke toon, die galm die u ook tegen stond.
Ik hoorde daar ook bij, die ene klank heel ongewoon.
Het was niet anders, het was niets anders dan dat.
Ook ik ijlde weg, werd nagalm, werd van staande trilling
in het voorbij gaan, net als u, een dopplereffect.
Ook wij veranderde de toon naar elkaar.

En ook wij veranderde daarin, ook wij geloofde onveranderlijk
daarvan dat dat, juist dat zo hoorde. En wij huilde als de wind gelijk.
Hard en snijdend door de tijd, vergreep ik me met u aan ieder loot,
ieder ontluikend blad, en rukte, nee wij scheurde het er af.

Tot de nerven toe gingen wij door, tot tot slot, door merg en been
wij uitsleten in een nacht. Afgesneden van het dag op zoek
naar een poort om door te gaan steeds door te gaan
in het donker, het holst, het vreselijk slaapprobleem. Daar,
waar iedere kleur verschoten is, de toon ontaard in luid gehoon,
de klank weerklinkt gelijk het kruiend ijs.

Zo smelten wij weer vloeibaar uit,
in alles uit wat ons, ik ook, weer tegenstond. Daar
ben ik bij gebleven, daar ben ik doorheen toch
uitgesproken, ik alleen.

dinsdag 21 februari 2012

vissertje


Ik was met lijstjes bezig,
 de zon scheen,
 het hagelde sneeuwwit en ik
timmerde aan de weg
tot er een ruimte in kwam tot
een gedichte wandbetimmering

toen ik daar een mannetje trof
die stilletjes wat gelaten
tevreden in het hoekje stond en
sloot daar een gedachte op

terwijl ik binnen school
luisterend naar de klankkleuren
van in zuiver kristal gebroken licht
waarin dat mannetje begon te zingen

langzaam als het werkend hout
klonk helder zijn eenzaam liedje
over hoe en het waarom
je nooit alleen maar zo kan zijn.
--
R

 

maandag 20 februari 2012

Doorlopend levensgevaar

De dag brak aan in rolcontainers en vliegtuig geweld
ergens om de tuin geleid klonk de lente van zangvogeltjes
uit een schuurtje waar ik luisterend langs liep waren essen
in een opstand twijgen hun groene voetjes aan het behalen
glansrijk was de opkomst van door licht bewogen leven
prijs de dag van het stralend vergezicht dat op u af komt
(of had ik u nog niet geduid in het licht van dit vers dat u betreft)
er zat immers een rood hoofd in een rolstoel op de pier
die waarschuwde mij niet de vogels te gaan verschrikken
hij wenste zich dood en ik raakte verstrikt in zijn woorden
waardoor het anders liep en de waadvogel vastvroor
terwijl de andere vogels waren vervlogen in mijn aangezicht
(ik had met mezelf een appeltje schillen daarom was ook ik hier)
een mens dat mij telefoneerde vroeg of er behoeften waren
nee er was niets te verhalen dat op besparen leek
nergens kreeg iemand nog energie van toen het kind kwam
bevallig op het eerste gezicht verouderde ook dat beeld
het scheelt dat alles zo verveelt nu de vorst is verdreven
of bedolven zo u wilt in witte weelde in zijn schedeldak
bleef niets over verder nog te melden toen de zon scheen
(we waren samen zo alleen gebleven toen het ijs smolt)
dooide ook de wildste dagdromen naar de overzijde
ik kuierde trager dan mijn hartslag toeliet door de tijd
verstreek gaande weg naar andere oorden en verdween

vrijdag 17 februari 2012

Ik ga ook maar eens voor gaas

Ik lag daar maar wat lidsteng en kapot
gevroren in het gras, dat eerst nog knisperde,
even maar, voor de dooi in trad.
Ik hoorde aandachtig mezelf doorlopend,
een hartslag ging hard aan de slag.
Bijna tijddodend zoals ik
daar lag. Het scheelde dan ook maar
een haartje wat ik niet in mij had.

Hoe vreemd kan ik hèt toch laten lopen,
terwijl ik daar zat op mijn dooie gemak
zat, in de plas van toen het dooide.
Ik had een punt gemaakt die scherp leek. 
Maar uiteindelijk toch brak in het spiegelend oppervlak.
Nergens meer van op keek ik zo vreemd  naar 
het scheen. Zo had ik toch wel veel van doen,
alvorens de koude van het nat me overviel..

Ze hadden gezegd dat het geen eer was
om te behalen, dus zat er niets opdat 
dan nat te gaan in dit moeras, dat inmiddels
mij tot de enkels stond. Het dooide immers
niet meer, alles was sompig maar vloeibaar
om mij heen verschenen van pijlkruid tot plomp
verloren bladeren waarin ik parelen geluk las
Zocht en vond houvast dat meer leek 
op een uitzichtloosheid van neerslachtigheden  
waarin het in de rede lag te waternavelstaren. 
En  in mijn geval toch halfslachtig was. 

Ik schrapte mij, zette mij schrap,
tegen alles wat wel wat was. Was zelfs 
redelijk doordacht. Maar deed niets ter zake
met wat al uitgewerkt daar lag. 
Een strohalm van inmiddels verdord gras, 
een oeverloos geheel waaruit geen peil te rekken was.
Zodoende was ik af, niet zo zeer
afgewerkt of zo, maar veel meer droog gevallen meer
ook niet. Achter hoog opgetrokken wenkbrauwen 
van grote grazers, opgesloten, die zich te goed deden.


-
R

donderdag 16 februari 2012

Een pogen tot stromen

Posted by Picasa

iets hards

Er zit iets, iets weerbarstigs, 
iets hards, knagend, schurend 
aan mijn kust duwt en groeit 
stoeit met het basalt

rijst en daalt en stort weer in 
de dooi valt in het ijs dat breekt 
langzaamaan stroomt water
zacht weer in het meer retour
weer ook breekt daarin de lente
door

--
R


dinsdag 14 februari 2012

Het is nog wijl tot voortschreiden gepaard

Zijn eigenheid staat vochtig op de tocht en rukt uit zichzelf uit het verband.
De harde handen, op beton geplaatst, spelen nog het balspel over de gespelde zinnen.
Maar spreken niet meer tot de verbeelding, anders dan in licht beroerde woorden hier.
Het spreekt ook vanzelf in lege ruimte, nietszeggend te staan,
met rug aan rug op gespannen voet de tegels te betreden.

Hier valt het boek, daar staat het schap in het zwarte gat te schragen met de zwaarte kracht.
Daar heerst de stofluis uit het alfabet met een boekenwurm diep doorwrocht gedrukt te vleien in vergankelijkheid.
Nog hangt een liefdeel uit de hand te eten, opgevoerd door de onverschrokken smulpaap.
Valt een geur noch welsprekende door koorts bevangen oorschelp te beluisteren in het koor.
Er heerst een bezwangerende rust van handen op de tast die tussentijds handtastelijkheid uit het hoofd verliezen. Een berispte gedachte hunkert slechts vredig maar hongerend mager in kloppend hart van veilend weer dat na de lente opspeelt in afgerond zinspelen.

maandag 13 februari 2012

De huidigheid

Voor mij uit zitten de samengestelde wezens
in wezen mensen uit het vervlogen verleden
ik ben daarin belezen belegen eenzaam
zoveel weinig nog komt gelegen in de kiem
al ongenegen en voelt een mensbeeld
zich ongelegen komen in het spelen
van de huid uit bezien die in het spreken
wordt vergeten leest het lichaam
zich in en vergist tot omgezette afdronk
wat een tong beproevend keurt
in de smaak gekomen tot nieuw leven

zondag 12 februari 2012

Met opgeheven hoofd

Als was
het zonder kop
niet met z'n hoofd
erbij
het opgelichte
schedeldak
dat vergezicht
uit een smoelenboek
gescheurd gelaat
zo uitdrukkingloos
zich kopzorgen maakt
zonder gezichtsverlies

Met liefde

Ik ben zo nu een dan het droompaleis
een luchtkasteel dat zichzelf opblaast

ik ben die mondvol waar iemand
het over heeft wanneer die overgeeft
ik ben het nazaat dat met kiemkracht
overleeft op verkeerde gronden
ik ben wezenloos een erflater
die nabestaand niets nalaat

ik ben hoogverheven in gedaald
opgebeurd en weer mismaakt
ik ben die ik versta hoe bestaat het
gewoon uit mezelf vandaan geweest
ik ben uitgeleefd en opgegeven
vanuit mezelf vandaan opgeheven

ik ben een dageraad in opkomst
die vanzelf weer ten onder gaat
ik ben een zijde draad met afbreuk
risico's met dat ik opknappen sta
ik ben gewoon mezelf zo ongetwijfeld
met niets vanuit mezelf gebleven

ik ben die iedereen verwachten kan
maar zelden kom of alweer gaat
ik ben de leegte in mezelf gekeerd
wat uitgeput toch nog vol van mij
ik ben zoonlief ooit in mn vaderschap
een dief die leven neemt zoals het is

ik ben niet meer dan ik verwacht gewoon
wat ademnood dat luchtig hierin voortleeft
ik ben lichamelijkheid rondom mij waar
tijdsverschijnsel door en door mij bevrijd
ik ben je gedachtegang in de zonsondergang
een gloeirest dat gewist geen sporen nalaat

Ik ben niet noodzakelijkerwijs

ik ben meer voor dag en dauw
jij meer nog rond het middaguur
wij zijn een ontmoetingskans
die ergens overdag ontmoet
plaatsrust van dit klein moment

vervliegen is een levenskunst
door enkelen zeer bedreven
waarbij uithoudingsvermogen
voor twee telt in het vergeten
met de pas weer op de plaats

een stille getuige treft ons aan
in zinssneden verwondt geraakt
verstelt hij zwijgend het gebaar
dat vormvast en ontstaansduur
woordeloos wordt betaald

het ongenaakbaar tartend lot
dat van de koude grond bekomt
haalt niets uit de ochtendzon
maar overziet ontluikend wel
dat ik verandert tot wasdom ben

zaterdag 11 februari 2012

In wisselwerking

Ik ben in staat van vervoering gebracht
van massa aarde naald en draad
aan een geregen los ver band
ik ben vandaag beantwoord geraakt
in zingeving van snaar
en mijn gehoorapparaat
zo vreselijk goed in het verstaan
Ik speel stommerdje voor de grap
mijn mond ligt in een gehoorsafstand
een spreekverbod verspreekt zich daaruit
ik ben daar uit vandaan er maar vanuit
gegaan ik ben van zien ook stekelig blind
bevangen in de strikte zin een onvertogen woord

vrijdag 10 februari 2012

Ik spreek tot mijn verbeelding

Dat ik in mij zit verbaast niemand
Dat ik in mij mezelf verbeeldt

ook niet.

Dat ik mezelf vormgeef ziet niemand
Dat ik niet eens iets van mezelf weet

ook niet.

Zwaan

 Zwaan

Dit lichaam ongenaakbaar zwaar
Verheft licht tot bewegend gevaarte
Is paarsgewijs de pracht gegeven
Zichzelf daar doorheen in streven

Te watergaan en daaruit vandaan
De kracht ervaart door uit te slaan
Rijkhalzend neigt in voort bewegen
Is gedreven vanuit haar eigen leven


De vederpracht die sneeuw weerstaat
Op de wieken de vleugels zingen laat

Wie tekent het landschap beter af
Dan dit lichaam daar roerloos dat
Voorstaat verkort ook in het wak
Te volbrengen schoonheid wacht

--
R

woensdag 8 februari 2012

dinsdag 7 februari 2012

Opwaarts

Worden de wakken niet teweeggebracht
onder de heersende opwaartse druk
waar kleine visjes spelenvarend
worden opgegeten door hongerende
watervogels wadend in het gat
in de markt van de ijsgang
die bij vorstverlet wordt opgeleverd
door bouwvakkers die de ijzers
onderbinden van de geslepen
ontwikkelaars van mooi weer
ook spelend in dit tijdgewricht
met in de steigers gezette
vogelkooien waar het vinkje
liedjes fluit in lange melodieën
spiegelend in het gebroken ijs
voor nieuwe tijden in de sneeuw

maandag 6 februari 2012

Oorzakelijk verband

Verbindingsangst slaat
toe in bittere noodzaak
alle eigenschappen staan
zwaar belast op barsten .
van verlangen naar
contactpunten op het net
werk van de ijsgangen
ijzer op ijs staal op sneeuw
bijten de spits af
op de vastlopers en
de achterblijvers
wordt een zware wissel
getrokken op kilte
waar in angst zit
tot verplaatsen
van zwaartepunt
verlegd met stilstaan
tot het vergaan

zondag 5 februari 2012

Het fijnste stof

Je besluit te gaan alles is
in kannen en kruiken gedaan
en moet
ter aarde worden besteld
iemand dacht het is je wil
je moet
een onverbiddelijk lot
niets bindt of houdt
je tegen
in dit licht
het fijnste stof vergaat
verdeelt daarin de wind
opgelost tot een geheel
terwijl iemand je inhaleert
ben jij
gedachtegoed verteert

zaterdag 4 februari 2012

De wereld was wit vandaag

Ik was buiten mezelf vandaag
gewoon weg van mij
ergens in de steek gelaten
achterwege vanuit mezelf

Ik was eenzaam daar verlaten
een voetspoor zonder eigenaar
een afdruk zonder indruk na te laten
een indruk die niet werd nagelaten

Ik was gewist vandaag de dag
even vanuit mezelf verdwenen
toen ik omkeek en cerdween
was er nog een smeekbede

Ik was buitengewoon vandaag
niet van gister niet vanmorgen
maar vandaag was ik verloren
en wist dat ik ergens vergeten

Was

vrijdag 3 februari 2012

Onneembare veste

Wordt de tijd blauw in kringelend bewegen
weerwater dat opspeelt tegen blinde ogen
de opgeslagen duiven duiden dit hier aan
er komt een man aanzetten met woorden

waaruit spreekt dit men dit aan in taal
dat zoet water sterk een doopvont is
rond hard bloedrood gebakken aarde
offerande van strijd die de vorst gaat

vechtend tegen windwakken komt
de boot tot leven in de afvaart los
van dollen op drift geslagen vrij

op ondergelopen grondrecht van kreken
omspoelt verdragen zijn de eeuwen
hier verankerd en verzuipen in de tijd

donderdag 2 februari 2012

Ook van doven ga je uit.

Je gaat van alles uit,
iets voor het leven of zo iets
als vanzelfsprekend of zo
van dit tot je pensioen of
zo als je ziet is niets zo
maar aanneembaar of
een sleur waarin je zo
maar meegesleurd
wordt of op jezelf
teruggeworpen
naakt ontdaan
de werkelijkheden
weer aan de lijve
ondervindt zo
of gewoon zo
of nooit weer zo.


Maar waar zo,
waar ga je eigenlijk
niet vanzelf vanuit?

Urbaan

De man met een stadsgezicht keek
glashard tegen de vensters aan

van zijn hersenpan
door z'n dakraam
schonk hij't waterhoofd
uit z'n straatbeeld
aandacht met wat overliep van pleinvrees
in de tijdgeest van het bevrijdingsfeest

De man met een stadsgezicht bleek uit
kinderhoofdjes in de slop te bestaan

klinkers tot glad
zwartvergeten zijn
geasfalteerd in
schokkend beleven
waaruit een diender met z'n knipperbol
zwartwit oversteekt in klaaroverspelen

De man met stadsgezicht scheen licht
over de slotgracht van de drenkeling

die daaruit gelicht
doodlopend afdroop
in smalle stegen
van gladvergeten
balkonscenes op betonrotvrees en af-
brokkelend naar intuinsteden geweldplegen

Hét laten gaan

Laat eens eventjes wat lopen
Laat het eens eventjes gaan
Hecht niet aan kom los ga
Bindt niet aan patronen
Maak een steekje los, ga!

Geen touw aanvast te knopen

Het leven is een armtierig schijthok?
Zet dat het leven eens op z'n kop!
Heb lak aan spijsverteren op u gemak.
Ga dan eens op een houtje bijten.
En kots gewoon op al die shit,
die u veroorzaakt in normale zin.

Leidt geen twijfel, maar lijdt daaraan,
naar hartelust en zie't onverschrokkene
tegemoet met tegenzin verkregen
levensgenot waar eerder ook u
langzaam terend aan kapot ging.

Maar bovenal verslonden werd
in de hang naar meer en ook
de weg naar boven toe geplaveid
bleek met pek dat kleeft
aan de teerling die geworpen
nooit u de ogen geeft waar
u echt mee uit kijkt op het leven.