aan de tuinrand spiegelend
zichzelf in het zwarte water
het gif weerkaatst de buitenzijde
ondoordringbaar eeuwig groen
naar binnentoe een kern van leven
opwekkend tekent rood
haar vruchtvlees dood
zwart is de essentie
van haar kiemkracht
ontspruit zij in gedachte
stromen van het onderkomen
dat vogels zingend in haar ziel
een sprekend beeld van hoe
innigheid van zelfsprekend zijn
in koren en kelen wordt herkregen
Ik heb een berk uitgeweid
spontaan uit zaad ontsproten
de twijgen stram omhoog
volleerd het lichter zeven
zachter wordt taal nooit
gesproken dan in haar kroon
zuiverend wit haar vellen
bast omgeven jas en teder
ijl herrijst zij koeler hoog
weerhoudend dagdromen
een korte stond hoe ook
leven uit vergankelijkheid in
miljoenen kiemen gevleugeld
doorgeven van kracht van
buigzaam zijn en zacht
totempaal van levensvormen
in de kroon gestoken hoog
verheven en verweven blad
Ik heb wat Essen weer herplant
tot hoogverhevenheid in staat
groengrijs en koud haar huid
gitzwart in de beslotenheid
van lentetekenen in knop
hoezeer ook knot toch statig
in haar herrijzen kracht
van jaren her verkregen loten
tot wasdom haalt zij de hemel
naar beneden verbindt de aarde
wortelend toont zij macht in leven
zwijgend zijn in alle diepte
te beleven haar wederkerigheid
wie haar begeert, haar eert
haar roert in haar aanwezig zijn
begrijpt het leven na de dood
Om de eik is heengaan en terug
ieder leven heilig en machtig waar
zij doorstaat onbeslecht de strijd
die aangebonden met de elementen
twee kanten heeft van het trotseren
het sneuvelen en geveld in bliksem
schicht of reiken in het dieper duister
van de aarde die in haar schaduw
vruchtbaar voortleeft tot ongenaakbaar
rijk van voedselbron voor velen