Een duizeling wekkend deel van mij
Zag er niet uit maar keek er naar
Een ruimte die ik innam was zacht
Nat washok van mijn geweten
Spoelt en spoelt en weekt weer
Los van dat alles staat onbegrepen
De oude wringer waar tijd weer smal
Slank geperst wordt tot overzichtelijk
Plakje tijd waar ik geen enkele ruimte in
Zag in nam dus vloeibaar uit verdwenen
Was goed schoon gewrongen gewrangeld
Gemangeld aan de bedachte lijnen luchtledig
Uitgehangen tot dronken van bleek en gras
Ozon ik wit lakenwit verblind uitgehangen was
Ingevouwen schoon gestreken plooien scherp
Gestreken neergestreken evenbeeldig streng
Losgesneden werkelijkheid slechts voedend
Door de mond verzwegen woorden handgedreven
Bedacht tussen duim en wijsvinger geknepen
Gedicht met knijpers samen gedrukte streng
Een navel van waaruit alles voedzaam uitging
Het benauwd die allerdaagsheid die
Harde werkelijkheid waarin ik gestopt
Gestikt gesmoord mijn steeds zijn bewijzen moet
Als geknepen in een schreeuw ontwaken moet
Tussen woorden die geen gedachten zijn
Maar gedachten van die nooit verwoordde leegten
Een linnenkast zo hard van hout vervuld
Met telkens weer schoon genoeg gegrepen
Leeggehaalde evenbeelden van vuil
Dat uitgespoelde slaperig zweten
--iets wil mij weten
maar ik weet niet of ik
daardoor gegrepen word
laat staan begrepen wil worden