Hier hangt het tere weefsel
aan flarden gescheurde nevel uit
te regenen over het korenbloemenveld
de schemergele lichte schermen pastinaak
buigen bedachtzaam maar gebroken in de wind
ergens huilt een kind de dag wakker
staan de kauwen op de dakkapel te prevelen over de steenvruchten beneden hen
dauwberijpt versla ik zilverschoon de vrouwenmantel naast ogentroost
de eenparige beweging van de zon
lost alles op tot aanloop
van een hete dag
het vermag de wreedheid van water
te zijn wie dadelijk dorst te spreken