Ik nog sluimer zacht opkeek naar het volle melkweelderig gebeente
de handen vierkante kilometers beschreven over de vormenrijkdom
iedere welving plooiend de oogstrelende diepte van zonsopgangen
aan de wadkant naliet in mijn herinnering van het zilte dat opspeelde
water over de borstwering oevers overspoelde lust van lichtzedig leven
nog vol overgave het zandlichaam de zomerzee rijkelijk liet strelen
in mijn oogopslag trof duinen dijend deinend in prospectief vanuit de pan
haar innig wezen adembenemend ritme in bewegen helmgras luchtledig
zweven tussen de lippen omgeven van mijn opgerezen stormvogel
de vrije val in vlucht helder blauw verstillen in haar schoot afgeroomde
zoet warme schorren en slikken verdwenen weelde van mijn vingertoppen
af dartelende zeehonden op haar tere kweldergras begroeide dromen daar
ik onherroepelijk verdween in het sluier schuim duister van haar zeesterrenhemel
mij tot maanlicht verdovend een slenterende wandeling door haar getijdenbeweging