De koolwitjes vermaken zich tot rupsenplaag in de berenklauwen
maar de paardenkastanjes besterven het trager op de begraafplaats
er kruipen dagen door de bodem die nog vragen tot op het bot
te verdragen huid in uitgespaarde ruimten waar geweten opgegeten
in de wormenmaag een vage herinnering draagt van de kinderen
van de aarde die daar hun lichamen hebben opgebaard.
Er heerst vrede op het kerkhof, verderf tot stoffelijk overschot van leven.
Iemand wordt herdacht, anderen in gebeden geacht geprezen en vergeten,
een monumentaal is uitgesproken in krasse woorden van de kraaien.
Zij vergezellen de doodsverachting in de volgeschreven bladeren in de kroon.
Getuige het laatste lot, de torsende armen van trots die de hemel in staken,
tot vuur en vlam geblakerd roest de laatste adem de boomgeesten uit.