Wij liggen hier zij aan zij
uit de vaart genomen tot malens
toe kristalhelder waterpaar
met de oevers onontbonden
Waarin tussen ik de benen strek
pleeg als braamsluiper onomwonden
door de stekelige aangelegenheid
de zintuigen naar de blauwborstjes
toe gegeven het was de lust
die brandend op de liezen doofde
wijl ik netelig door zon omvatten
me gaan liet over de grazige wateren
van haar aaneengeregenheid die mij
beminnelijk toe spreeuwde
de zomer kent je ware rood
verbrandde aangezicht
R