Ik heb me nooit verdiept
zag de keerzijde ook niet
al waren de nachten
verstikkend in lakens
van eenzaam zijn
aan de huid verkleefd
met ontlasting van
het dagelijks lijf
bedekt met gedachten
die nooit uit zichzelf
voortkwamen maar
de dagen gesloopt
in het niets verdragend
lijf dat het heden liet
branden gelijk een matras
verzadigd van de lusten
die het had verdragen
ik was voorbij gegaan
zag de smeekbede
voor het ljjdzaam
bestaan als lijkwade
voor het dagelijks bestaan
in al die dagen dat ik kwam
rook het huis naar
een verteerd bestaan
waarin zoveel is afgeleerd
dat kinderen eruit verdreven
rond slopen gelijk de dieven
van het ontstolen vaderschap
dat tot inkeer gebracht
langzaam moedeloos
uitgestorven raakte
hoe hard ontkend toch
de vader bleek en uitgebeten
zeer bemind het kind uitliet
dat teveel vergeven was
maar nu terug thuis
een gloeirest vond
van wat ooit liefde was.