maar slechts nagelbijten
wel lef heeft om te rollen
zolang zij daarin geloven
morgen niet gewoon
betreft in veel meer
maar ongenaakbaar
in plaats van vandaag
bestaat er geen rampjaar
maar is de mens een ramp
die maar blijft bestaan.
De cynicus is geen sierlijk mens
heeft niets met niemand en nog
minder met iemand die t niet heeft
hij zint noch speelt zijn eigen ongelijk
al is hij een levenswijze is hij stijlloos
achteloos een handgebaar naar hebbenlijkheid
het ware leven naar de hand gezet
eenvoudig honds in zijn overtuigingsdrang
onverborgen ondeugden aan de kaak
gesteld dat blaffen gelijk ook ongenoegen
blijkgeeft aan het foeilelijk verborgene
bijt hij van zich af op de schaduw
die hem het licht uit de ogen steelt
Water is in overvloed
zelfs eb is genoeg
laagstaand water
iedere boek
is boodschappenbriefje
voor de verleerden
waarin teveel onaangeroerd
gerief van nooit gespiegelde
bladspiegels in taal
hoe kneusend toch gekrenkt
de knecht die de krachttoer
maakte op kladpapier
dat kneuterig nu bedrukt
de wand bekleed
Nieuws is alles wat geweest is
nieuws is alles wat gezegd is
nieuws is wat verzwegen wordt
nieuws is nooit wat komt maar gaat
nieuws gaat meestal nergens over
en blijft eeuwig en altijd achterhaalt
Spinselwebbendagen
je wil er maanden aanhangen
maar ze verkleven niet
aan draden van het web
schimmige brugdelen
buigen verstilt het hoofd
over doodstaand water
een dichtregel ontsnapt
aan de rietkraag
haalt de wind hoorbaar
adem en zingt lichtzinnig
zilver de halmen wuivend
Het was ergens
ooit
halverwege tussen
waar en geheid
zeker
maar zelden nu
nog ergens
in het midden
de waarheid
dient ontleed
te worden
in een zoekopdracht
van halve woorden
die in het heden
zelden nog waar worden
en geloof me
het was daar
ergens ooit
zo mooi
halverwege
in het midden
gelaten waar.
(De beste leugen
is de halve waarheid
die de andere helft
waar maakt)
Er lopen ingeslepen
mensen in hun gewoonten
rond hun hoofd in hun gedachten
leeg te maken het grenst
aan water
dat denkrimpels trekt
met eenden
in de watergang
het gemaal houdt alles in de gaten
waarin de ratten schuilen
die de stad uitwonen
een enkel gewagmakende passant
speelt zijn tijdige rol daar
af.
Vereelt verhard verleerd
gaat het eens zo gave deel
tekeer stelt zich te weer
scheurt bezeerd in sneden
diep uitgeteerd verdriet
tot bloedens toe iedere stap
verzet biedend aan het vernijn
dat eens trots zetelde in de ziel
maar thans verloren daar alleen
voetstoots de verschoppeling
speelt op het eelt waar het opteert
De tijdlijn vreet tijd
wordt opgerekt
tot zijde draad
geeft verloren tijd
geen voorrang op
ingehaalde tijd
er is geen tijd
meer te verliezen
om tijd verloren
te laten gaan
nu het respect
het land uitlekt
druppelt haat
huppelend keihard
de trap een vrouw
de trap haar gezicht
beschadigd voor t leven
tree voor tree
af naar beneden
vederlicht veert
de jongeling
op zn gympies
weer lachend
naar boven
de tijd heelt alle wonden
ook van de gewonden daar
waar ieder vertrouwen
ontbreekt voor zekerheden
als recht en het beloop
de vrije val wordt
voor het wilde westen
heelt de tijd niet maar
rijt het pijnlijk het geweten
messcherp en onthecht
tot bloeds toe open
de tijdlijn heeft zijn beloop
gevonden in een knarstandend
uurwerk van schrijnende woorden.
Wereldleiders gaan over lijken
maar wie om mensen geeft
laat het lijden achterwege
hangt zijn geloof niet op
aan gods gebod of
om clericale redenen
weet dat hoop komt
waar niet de religie maar
de traditie is verdwenen
waar een ieder los van geheugen
bevrijdt leeft in verworven heden
een moedertaal om mee te spreken
en gevoel van kinderen hun geweten
Ik heb me nooit verdiept
zag de keerzijde ook niet
al waren de nachten
verstikkend in lakens
van eenzaam zijn
aan de huid verkleefd
met ontlasting van
het dagelijks lijf
bedekt met gedachten
die nooit uit zichzelf
voortkwamen maar
de dagen gesloopt
in het niets verdragend
lijf dat het heden liet
branden gelijk een matras
verzadigd van de lusten
die het had verdragen
ik was voorbij gegaan
zag de smeekbede
voor het ljjdzaam
bestaan als lijkwade
voor het dagelijks bestaan
in al die dagen dat ik kwam
rook het huis naar
een verteerd bestaan
waarin zoveel is afgeleerd
dat kinderen eruit verdreven
rond slopen gelijk de dieven
van het ontstolen vaderschap
dat tot inkeer gebracht
langzaam moedeloos
uitgestorven raakte
hoe hard ontkend toch
de vader bleek en uitgebeten
zeer bemind het kind uitliet
dat teveel vergeven was
maar nu terug thuis
een gloeirest vond
van wat ooit liefde was.
Uit de gladde gangen
sluipt geluid
de eenzame ruimten in
het werkzame deel
van de wanden geven
even geen krimp
bjj't naderen van de bloemrijke
klomp die rap de deuren opent
waar ook de gasten verdwalen
in hun verblijf van tenenkrommend
ach en wee en dan snurkt de ruimte
in hun geest voorbeeldig zoals geweest