met huizen ook de zekerheid genoot van eeuwen
onbewogen blijven staan vergroeid in jaarringen
kern na dorpskern uitgedost rood steen
de kleuren van het jaargetij in okergeel tot
zwarter klei dat de winters warmer maakt
bonkig gehoekt en later weer kapot gevroren
rulle aarde dat groen gekleed kiemkrachteriger dan ooit
een lentebeeld versiert
onaangedaan het hoge land dat roerloos
tuurt van horizon naar dijklichaam
schokt schoudert thans op bewogen grond
ziet hoe de Groninger kroon haar scheppershand verliest
in bouwvalliger staat verloren gaat
met wat de bodem haar nalaat
de zekerheid van standvastigheid
dat nu te fel bewogen teloor gaat
in een magere tijd dat het gewin
slechts tekenen van verval aanbiedt
dient van rijkswege ook de andere kroon
haar zeggenschap dat nu de slopershamer hanteert
onteert het land dat op palet van olieverf
nog nimmer van de gasbranders rept
die leeggezogen Groningen verliet