de bomen zingen het hoogste lied
een verlate vleermuis fladdert
verdwaast de nacht uit in 't verschiet
de vis die naar lucht snakt
maar precies
in het midden
van de cirkel uitmond en verdrinkt
de reiger die er lucht van krijgt
grijpt in
zo kwakend pril begin
dat ik nog aan de tepel lurk
uit de volle boezem
van de bloemetjes jurk
van de bezwangerde vrouw
ze snakt er ook naar
die bezwaarlijk ook het zaad
verwerkt dat mij zo vers
te binnen schiet hoe melkwit
toch een gedicht gebeden is
alvoor het uit zichzelf verwekt
het vruchtwater gutst en niemand kijkt op
hoe licht ook door de dagkanten breekt