Het licht der aarde scheen in de coupe
ratelend in straks staccato op de rails
stemloze uitdrukkingen scherp op snee
schitterend schermen blikken steels
zweven de vingers maatgevend mee
ogen tastend blindstarend gewild
in de schoot geworpen naar benee
hoe vreemd ook klinkt de dorst die stilt
het flikkerend beeld in handpalmen
van de laatste snik dat hier zo galmen
de eenzaamste wezens uit het heelal
uit metro's tunnelvisie vrezende blik
zichzelf weerspiegelend kleine ik
dat alles heeft en niets bezitten zal
de vrouw nog stomvervelend hem leest
hij vreest het vlees in haar het beest
want zij zijn samen nog nooit
zo ongenaakbaar samen
geweest dan met ja en amen.