Ze hebben iets aan hun oogopslag
daar druipt wat melancholie uit
een smeerseltje verstild verdriet
dat niet te stillen is zo als 't ziet
het gebroken oogwit adert rood
zo nu en dan wanneer met lede ogen
het leven zich weer tegen hen keert
gaan zij tekeer hoe zeer toch weer
het verleden weent
went ook niet
neemt geen keer
het gaat tekeer
de mannelijkheid loopt
haverij op mettertijd
die nog steeds verstrijkt
terwijl de vrouw
geen troostmeisje
meer beklijft