Het scheelde maar een haar,
of ook het dak was naar de maan.
Nu lag alleen een droom
van een veilig onderkomen in duigen.
Naadloos sloot het interieur aan
bij de kronen van de bomen. Vooral
het bloemetjesbehang kleurde fris en
monter bij herfsttinten bloedrood loof..
Ook de benedenburen waren opgelucht
na zo'n tegenslag.
Behalve hen was immers niemand
omgekomen en iedereen van de straat
viel de puinhoop,
om op te bouwen op. Breed uitgemeten
op in het straatbeeld stond dat dan ook
wat versteld te staren, naar de naadloze perfectie
van belendende percelen.
De bovenkamers, eerst één hoog, waren platvloers. Maar
de schilderijtjes en portretjes hingen
parmantig in de lucht tentoon;
een stil verzet in alle openheid
tegen de leegte. Passanten keken
hun ogen uit, lieten zonder blikken
of blozen hun afwachtende houding gaan
door de gesneuvelde vensters en
de schitterende neerslag van het glas,
dat eens als spiegel diende,
voor een stralende lach.