Maakt lange dagen met een diepe zucht
gaat gebukt bloedrood ten onder en
wanneer bijna alles dood gevroren lucht
laat slechts één ijsheilige zich verwonderen
hoe klam en zeer het prille groen bestoven
aan de randen aangevreten rot
de wereld in alle onschuld wil doen geloven
hoe vreemd gegaan dit laatste lot
met spijt nog onverkwikkelijk in knop
herwint uitbottend een laatste spruit
een doodskil verblekende strop
waarin opgekropt de wortelkluit