In afgemeten pasjes lopen de vergadertijgers in het plantsoen.
Zij overwegen, krap bemeten in hun krijtstreepjes kostuum
hoe of de samenleving het moet doen. Met poezelige woorden
besmuiken zij elkander alles bij elkaar tot tot spinnens toe
hun welbespraakte woorden. Ze genieten, hoog gezeten, zeer
bezeten roem van de ongenaakbare katachtigen op de permafrost.
Hun statuur is goed afgemeten een topinkomen waar iedereen mee
rond zou kunnen komen. Maar niemandsdeel is in hun aanziens deze troon
dan gelijkgestemd driedelig blauw dat nauw keelt om hun falset stemmetjes
benepen in achterkamertjes wettestikeltjes voorlezend gebral;
hoe of te zijn of wezen
in overeenkomstig klederdracht
van hun goddelijk wezen uitgelezen
en uitgesproken onberispelijk gladgestreken
en licht zongebruinde meesmuilende toetjes.