Dat zijn kinderhand niets beschreef
hoe bevlekt ook alles overdreef
liet ongewis de taal besmeurd
tot grote veeg al zwart gekleurd
Dat de kroon op zijn werk niet lag
aan het links gebaar wat hij ontzag
bracht geen letter nader tot het oog
voor zover anders dan het bewoog
Dat zijn tijd al uitgeschreven was
al voor de inkt verdroogd zo las
gelijk roet aan z'n verbrand gezicht
hetgeen hem afsloot zeer gericht
Dat alles later op papier uitrolde
nader verklaard dan met hem solde
liet hem koud zijn klad beschrijven
vol geest maar te koud om't beklijven
Dat hij verder ook de stijl vergat
waar zelden nog een schrijvershand
in had dan waar hij in verdronken zat
vergeefs strevend naar z'n welstand
hoe zeer verleerd zijn hand
zich ook verschreven had
bleek uit de botheid van verstand
Dat toch de vaardigheid vergat