aan mijn voeten lacht de heiligenschijn
naast staat een leemte aan leegte
voor mij varen schepen uit
over mij heen gebogen rust nog licht
dat bloedrood doordrenkt het evenbeeld
de weerschijn van het purperen staren
het oplossend vermogen van de kim
noch de ronding van de aarde
of de kromming van de zon
verloochenen mij in corrigeren
hoe rechtlijnig ook het riet
de weg is eindeloos begaanbaar
zover het reikt op de gezichtskring
neigt het voetstoots aan te nemen
dat betreden onvergeeflijk toont
leven de weerslag van condens
dat alles samen in zich bindt
de overgang van zijde naar vlak
een schijnbare rand van horizon
waarin alles helder wordt opgelicht