De nacht valt als een baksteen op de nachtkast.
Het licht dooft gelijk een nachtkaars, alles loopt
op de stroomrekening tegen betaling af.
Niets wacht nog op het kloppen van de dag.
Geen oog meer dicht geknepen. Door de spleten
schemer heen gedrongen sluimert kwaadaardig
de grimlach in duistere trekjes vanuit de mondhoek.
Er wordt een scheve bek opgetrokken
die slaapwandelend de tong uitstak.
Het brak halverwege af door de snurkkanonade,
schrok zich een hartslag, die tot staan gebracht,
verstild was tot een slaapstand van zaagtand.
Een gehoorsafstand werd overbrugt
met wie zich afstak. Er werd stom verslagen
iets verhaalt dat met roezemoes werd afgedaan.
Uiteindelijk lag er een glimp daglicht in het verschiet,
dat gretig maar kieskeurig opgepeuzeld werd.
toen was het heil al geschiet dat zegening inhield
van belastinggeld en viel niets meer af te rekenen.
wat had de snurker anders verwacht van kroten
op sterkwater die het avondrood weergaven.
Alle vrede is voldaan weer opgevreten
tot een schuldenlastdier waar volgend jaar
mee afgerekend wordt. Niets klopt meer op
het oude vertrouwde, of staat stil
in overleden toestand, blootgelegd
op aarde, waarop niets schijnt te weerleggen.
valt.