dinsdag 19 juli 2011

Van de ene op de andere lach

bemerkte ik tijdens het boodschappen doen iets verdachts;
ik had me zojuist bekocht in die zin:
het leed geen twijfel zo vermaledijd als dat klonk.
In gebroken, lettergrepen, werd ik inbegrepen tot
lotgeval tussen het ontfutselde, ook de gesneuvelde
zaken, waar geen woorden meer voor waren. Daar
lagen alle uitgesproken gedachten in gruzelementen.
Iemand brak z'n nek daarover, een ander z'n tong.
Geheel verloren sloeg ik de boel gade, een slagveld
van verderf en verdorven zinnen in het leven. Nu lijken
uit een stuk gesneden vlees noch vis, dat rottend stinkt
in onuitgesproken uitputtende begrippen van bekocht
zijn, zonder opgelicht gevoel getild te worden;
bij't leven dat me hierdoor toch ontglipt. Ik zwem in
woordenstromen rond die watervalletjes spelen
rond de tongval die speekselklieren die overvloedig
vocht afscheidde in de strijdlust die ik op gaf. ik leidde
immers al, afgezet en uitgeteld een afgerond bestaan.