Alles past of valt
op zijn plaats
aan toeval wordt
geen lot geweten
noch toe gedicht
men is tevreden
(op het eerste gezicht)
maar verveelt alras
bij weten hoe ongepast
de merel in de lentezang
omgeruild met keelklanken
de huismus aflegt
tot staalblauwe hemel
waar achter glas geborgen
de immobiliteit toeneemt
in deze vakbekwame ruimte
waar toch de gevleugelde
mobiliteit een plaats verdient
oogluikend bekeken zonverlicht
de dag in stukken breekt
terwijl ongehindert de fietser
doortrapt zonder het besef
dat luistervinken daar buiten
voor hen de boel opluisteren
is binnenskamers de tijd bevroren
in getjip van de ademhalingsensoren
men mist de uitstekende geur
van brandnetel rond schietwilgen
het versieren van de stoeptegel
de aanhoudende aanwezigheid
van varkensgras in duizendknopen
het vraagloos geurende balsem
van de doorgeschoten populieren
met welkeender lot bezegeld
de tijd verheelt hoe 't vlieren
vergaat als dadelijk paars
vruchten tooien in
een stralend wit gebit
de glimlach van ochtendgloren.