kijkt opgeruimd in 't rond. Het is in orde.
Ik ben niet thuis en ben vertrokken,
omdat rondom mij ik niets meer trof,
dat met mij van doen heeft; van waar uit ik woon.
Er is niets meer dat mij weerspiegelt, niets
dat mij omgeeft. Waar ik nog aan voorbij ga,
zijn muren van het bestaan vensters grijs
uitgevuld voorgeschreven tegen het verstaan.
Het gadeslaan tikt zachtjes maar hoorbaar; doorgaan
druipt geruisloos af in poelen van vergetelheid.