het landt hebbend aan alles
trof de zon te laag daaraan
verblinden met achterop
een schaduwbeeld was mij
een grote last die kromp
contrastrijk waar ik de vorst
van heel dit wezen heer en
meester was in het bewegen
het woog zwaar dat torsen
van de ruimte die ik innam
veroverd op lichtvoetigheid
de warmte kreeg de overhand
het strijdtoneel van schemer
tegen het ontwakend land
dauw schopte het niet ver ver-
vluchtte gelijk ik in zweet me
vergewiste van dit beslechten
het pad schreed voetstoots
voort onder mijn bezwaard
gemoed dat zichtbaar taande
ik viel in het niet op 't hoogte-
punt met mijzelf saam een zelf-
beeld dat ik de schaduw bood