waar vogels op de vlucht
ik slaap in stilte door de tijd
geveld door dingen uit die niet zijn
hoever weg die weg ook weer
zie ik naamloos in de kou
de winter de avond de nacht
valt in voor de dagenraad
--
R
van de misser in een hagedis
winterslapend in de schoongewassen
zonzijde van het leeggeplunderd
landschap wat geen keerzijde kent
van de gemiste bijzonderheden
zolang overbluffende blunders
blijven rondracen in hun opgefokte tijd
--
R
--
R
--
R
dat vetgemest mens zijn zinnen zet
terwijl je de begerige vingers bladerend
door de kooplust van de media door-ziet
snellen in de hoop het te besterven
van de kilte die daaruit omhoog kruipt
omdat juist nu een kribbekind
tot varkensvoer verheven is
spreekt een porseleine koningin in vervreemde
tijdgewrichten enigszins reumatisch
over het menswaardigheidscomplex
er luistert ook onwaardig
een vreemdsoortig geblondeerde heer
die haatdragend maar hoogdravend
passie preekt tegen recht en linkse aanzwellende musicale aandoeningen
noot voor noot voorgedragen
op de gespanne snaar
van de poétische klankschalen
uit de ontpolderde laagland schaamstreken
--
R
duckdalfen die als palen
boven water het niveau
van de schepping duiden
zonder maar een kubieke
millimeter te verplaatsen
dan hun ooit geslagen
lijf gelijk met het gewicht
van verplaatste vloeistof
waarin ze rottend staan
gesteld tot voornaam
wezen van waterstaat
met keren van de natuurlijke loop der dingen
niets doen dan denkbeeldig beheren van ongrijpbaar water
maar nog geen molecuul daarin
hebben kunnen vatten in hun zin
--
R
omgeven lijven waar uit
fijngeraspte keelklanken ontstegen
verried een hebzuchtige zijn laatste adem
in de daad van het vermenigvuldigen
rondom een malle balle boom
zij speelde het klaar
in rijp goud aangeleunde gloed
van vluchtige granaatappelen
dat haar lichaam omgaf
waar het ruige bestaan
haar nekte in aanlokkend
poolvosbontje dat op haar
geblondeerde schaamstreek
leek
terwijl de watergruwel
van de gevels droop
in de aanzwellende dooi
werd ze ontaards maar
ongeneeslijk ziek
--
R
een vriend van alle vrouwen
was even buitenspel beschreven
ze aan de binnenzijde
met gretigheid alsof
ze wat gemist hem alleen
dat spel van de engel
toegedicht op
de gespanne snaar
van het overspel
dat ze 'titten noemden
harem in een een op een
haar hem combinatie
--
R
bedenk ik mij nu dan
bedacht ik mij, in de verleden tijd
bedacht, ik mij in de verleden tijd
maar ik ben uitgevonden daarmee
gestopt
--
R
aan de zijlijn gade staan was mij niet gegeven in de tijd dat
haardracht er nog toe deed
ik deed het er toen toe nu ik mijn tijd verstrijkt in geringschatten
terugblikkend op gewoon weer menszijn blijk ik in weerwil weer mezelf
--
R
--
R
Omdat het hart zwak het vlees vrijgewilliger zich aan alles overgeeft
de haardracht afgedragen de huid meer plooibaar dan verwacht
de zinnen van de mindset die zijn getaand beter dan geacht
gezien de voortschreidende oudbaarheid die ook tanendheid weergeeft
dat alles maakt mij weer te geven hoe het vergaat met dooi en smeltend water
om mij heen komt het afgestorven blad zichtbaar tot leven bij betreden
de takken klapperen van de kou boven mijn hoofd
--
R
Zoeken wat niet gevonden wil
Worden wie het niet zijn wil
Willen wat eenvoudig niet is
Zijn wat het nooit had willen
Worden vanuit vergetelheid
Gewoons vanzelfsprekendheid
Wat rest vanuit belangenloosheid
Nooit vastleggen wat eraan loszit
Niet eruit halen wat er niet in wil
Niet zijn heel gewoon nietzijn
--
R
in de geldingsdrift besloten
aanschafplicht van rijkdommen
waarin iedereen in de kern
op elkaar wil gaan lijken
in zien staan en gezien
willen worden wie we allemaal
niets zijn
--
R
vallen als natuurverschijnsel
wanneer je bijvoorbeeld
glad vergeten bent
hoe ijskoud in je hemd gezet
je met opvriezend geweld
de sterrenregen miskent
als weerslag op het wegdek
waar je op weg onderuit
gehaald op wegsnelt
met geen behaalt succes
--
R
-Wees niet bevreest
de stam van geweest
is alleen hoog verheven
boomt rustig door
de mijn jaarringen heen
ik hoop daarin mee
te kunnen groeien
onbegrepen gelijk
ik is geen
-Gewezen op gebreken
breek mij de bek niet open
ben ik uitgesproken
onverstaanbaar gedicht
wortelend in rijke aarde
onbekommerd terug
verlangend in mezelf
zonder doorsnee
van wie'r ook
alleen as in es
waar'k omdraai
--
R
--
R
door mijn toedoen
onbewoonbaar verklaard
een enge ruimte
waar de muren
vanzefsprekend
op me af komen
ik hoorde je bloed
kreunend stromen
als ik het te kwaad had
verdroeg je't ingesteld
goed
zul je voorzichtig zijn
voor zij die na mij komen
met 't dak boven hun hoofd
verdragen
er is zoveel energie
in gestoken de laatste jaren
door al die draden
waardoor je zelfs bij
verlicht kon praten las ik
me suf van navel staren
erin getuind kon ik je groen
wel aan de berk stampte
zich lomerdragend uit de grond
stond pal voor mijn ruimte
luchtig wuivend stijf de twijgen
zingen in koor met mees en merel
een afscheidsliedje al voor
ze moeten kappen
bij de volgende bewoners
staat straks niets meer overeind
met wat ik me voor genomen had
toen uiteindelijk ook ik
de deur in slot trok
bleek tot slot
de sleutel afgebroken
zul je na inbreken
behoedzaam zijn
met zij die na mij
komen ruimen en
't opnieuw indelen
--
R
Je hobbelt wat onthaast langs 'sHeren wegen
Ziet de ingeblikte werkelijkheid voorbij glijden
Ligt zelf bijna in een deuk en neemt een wachtstand aan
Komt tot besef dat de haas* en schildpad sterker verwant zijn
Met deze winterband die ik ontbeer
Blader wat door't verengde venster van het mobiel
Bent gelukkig met mn patent parate beeldschermwerkbril
Omdat ik de waarheid achter mijn bevroren vensters leest
(Het mooie van de ultieme mobiele flexwerkplex is Blackberry oogsten)
*trouwens angsthazen worden alleen opgejaagd en aangeschoten opgediend worden.
--
R
zijn oorverdovend frequenteren
laat z'n opblaasbaar imago zingen
tot bevende trillers in de lucht
nietsontziend blinderen de woorden
zijn afgeschermd bestaansrecht
op het beslechte rechte pad
het oogluiken is een perstitente modegril
uitgekookt vertoeft 't op welgevormd zitvlees
leest dood-gemoedereerd uitgeluld
maar uitgelaten zijn vaders erfdeel
ijspegels opgelucht scheppend
in z'n gesmoorde hete asem
van zijn op en neerwippend springende
lustig hunkerende adam's appel
--
R
gedoopt rotte zijn tijd
viel zijn kotter droog
gevallen met de vrouw
verbouwd hij nu winterkool
hoort voetstoots jaren versloffen
wijkend tot verengde horizonnen
~
achter de geloken jaloeziën
door sijpelend te voorzien
--
R
sinds naargeest waarde, onvoorwaardelijk,
bleek zelfs huichel weer gewoon bedrog
er stond een stompe toren gewoon domweg nog
overeenkomstig te luiden tegen een ieders gehoor
men was teveel al ongehoorzaam gedrongen
tegen het geluid van hardhoren tekeer gegaan
zodat onverstoorbaar het roemrucht ontstond
op de gehoorgrens van de doofstommen
zeer langzaamaan verstomde het rumoer
tegen de vreselijkste gebeurtenissen
waaruit nimmer meer een waarheden liep
naar een onvoltooid toekomend tijdbeeld
--
R
--
R
--
R
--
R